Aangezien de als grondslag dienende verslagen en rapporten bijna allen uit het geheugen moesten worden samengesteld, waren onjuistheden, tegenstrijdigheden en onvolledigheden daarvan het gevolg, hetgeen grote moeite gaf bij de recon structie der gebeurtenissen. Kritische beschouwingen over genomen maatregelen, die veelal de subjectieve mening van de schrijvers zouden vertolken, zijn bij de geschiedschrijving zoveel mogelijk achterwege gelaten, doch konden niet geheel worden vermeden. Het bleek gewenst, de gebeurtenissen in de verschillende lagere bevelsressorten gedetailleerd te behandelen, teneinde de gang van zaken bij de lagere eenheden voor de geschiedenis vast te leggen, daar deze uit de verslagen en rapporten niet goed naar voren komt. Er moet op worden gewezen, dat de gegevens onvoldoende inzicht verschaften in de vele bewijzen van moed en trouwe plichtsbetrachting, die onder moeilijke en zenuwslopende omstandigheden zijn geleverd en dat het uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk was, na zoveel jaren de gebeurtenissen in het juiste licht te plaatsen, voor wat betreft de sfeer van geruchten, opwinding, verwarring en wantrouwen, die vooral op de brandpunten van de strijd ontstond. Na de capitulatie in Mei 1940 was het oordeel van velen over onze troepen zeer hard, doch bestudering van de litteratuur over de oorlog 1940-1945 hier en elders toonde, dat het harde oordeel van 1940 herziening behoefde; het vond voor een deel zijn grond in overschatting van hetgeen kon worden verwacht van een onder moeilijke morele en materiële omstandigheden geplaatste onervaren troep in een ongelijke strijd. De Nederlandse soldaat en zijn officieren doen, indien men hen goed opleidt en van de nodige middelen voorziet, voor de militairen van de na burige landen niet onder. b. INSTRUCTIE VAN DE OPPERBEVELHEBBER VAN LAND- EN ZEEMACHT (O.L.Z.) EN OPERATIEPLAN VOOR DE WISSELING IN HET OPPERBEVEL OP 6 FEBRUARI 1940 De Instructie van de O.L.Z. was vastgesteld bij K.B. van 6 Mei 1939 Nr. 4, kort nadat de troepen van de strategische beveiliging waren gemobiliseerd, zonder dat toen reeds tot het benoemen van een O.L.Z. was overgegaan. Deze Instructie, als Bijlage I hierbij gevoegd, is ongewijzigd gebleven. Volgens Art. 2 sub 1 was de O.L.Z. verantwoordelijk aan de Regering. In Art. 2 sub 3 behield de Kroon zich voor om vóór het intreden van de oorlogstoestand, met betrekking tot de opstelling der weermacht, na het intreden van de oorlogs toestand, met betrekking tot het krijgsbeleid, de opdrachten en aanwijzingen te geven, die Haar dienstig voorkwamen. Hierbij zij aangetekend, dat vanzelfsprekend de opstelling der troepen vóór het intreden van de oorlogstoestand verband hield met neutraliteitshandhaving en met het nadien te voeren krijgsbeleid. De redactie van dit artikel was niet zeer gelukkig en heeft tot verschil van opvatting aanleiding gegeven. 5

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1957 | | pagina 25