261
Bijlage I
INSTRUCTIE VOOR DE OPPERBEVELHEBBER VAN 6 MEI 1939
Zeer geheim
Besluit van den 6 Mei 1939, Nr. 4, houdende vaststelling van een instructie voor den Opperbevel
hebber van Land- en Zeemacht.
6 Mei 1939
Nr. 4
Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Gehoord den Raad van Ministers
Hebben goedgevonden en verstaan:
vast te stellen de volgende instructie voor den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht.
Artikel 1
1. De Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht heeft onder zijn bevelen de Koninklijke Land
macht en het door Ons voor de verdediging van het rechtsgebied van het Rijk in Europa te bestem
men deel der Koninklijke Marine, beide met uitzondering van die gedeelten en die personen, welke
door Ons worden aangewezen.
2. Wanneer de Koloniale Reserve door den Minister van Koloniën ter beschikking van den Mi
nister van Defensie is gesteld, heeft de Opperbevelhebber dit onderdeel mede onder zijne bevelen.
Artikel 2
1Hij is met betrekking tot de uitoefening van zijn taak aan de Regeering verantwoordelijk.
2. Hij is bevoegd wijziging te brengen in de samenstelling, de indeeling en de bestemming van de
onderdeelen van de onder zijn bevelen staande weermacht. Van belangrijke wijzigingen geeft hij
kennis aan Onzen Minister van Defensie.
3. Wij behouden ons voor, zoolang de oorlogstoestand voor Nederland niet feitelijk is ingetreden,
met betrekking tot de opstelling der weermacht, en, nadat de oorlogstoestand voor Nederland is in
getreden, met betrekking tot het krijgsbeleid, de opdrachten of aanwijzingen te verstrekken, welke
Ons dienstig voorkomen.
Artikel 3
Hij is bevoegd bij de hoofden van de Departementen van Algemeen Bestuur, alsmede bij alle
overheidsdiensten de inlichtingen in te winnen, welke hij voor de uitoefening van zijn functie
behoeft.
Artikel 4
Hij oefent, indien het grondgebied van het Rijk in Europa geheel of gedeeltelijk in staat van oorlog
of in staat van beleg is verklaard, het militair gezag uit, bedoeld in artikel 7 der sedert gewijzigde Wet
van den 23en Mei 1899 (Staatsblad nr. 128) op de wijze als in de daarop betrekking hebbende Ko
ninklijke besluiten is aangegeven.
Artikel 5
1Zoolang de oorlogstoestand voor Nederland niet feitelijk is ingetreden, treft hij met alle hem ten
dienste staande middelen de vereischte maatregelen tot handhaving der neutraliteit.
2. Van alle te zijner kennis komende inlichtingen, welke voor de beoordeeling van den politieken
toestand van belang kunnen zijn en van alle gebeurlijkheden, welke op dezen toestand van invloed
kunnen zijn ongeacht de omstandigheden of daarbij onderdeelen van de weermacht of militairen
kunnen worden betrokken doet hij Ons mededeeling.