291 Bijlage AIX RADIO-REDE VAN GENERAAL H. G. WINKELMAN, GEHOUDEN OP DINSDAG 14 MEI 1940 NA HET STAKEN DER VIJANDELIJKHEDEN Nederlanders, Ik heb er prijs op gesteld, u persoonlijk een toelichting te geven bij het hoogst ernstige besluit, dat u reeds hedenavond hebt gehoord door de Nederlandsche radio. Wij hebben de wapens moeten neerleggen omdat het niet anders kon. Allen waren vastbesloten ons vaderland te verdedigen tot het uiterste. Welnu, ik, die als Opperbevelhebber van Land- en Zee macht alle berichten ontving, ik wist met volstrekte zekerheid, dat dit uiterste vandaag was bereikt. Onze soldaten hebben gestreden met een moed, die onvergetelijk zal blijven. Maar de strijd was te ongelijk; onze troepen stonden tegenover technische middelen waartegen de grootste menschelijke moed niet is opgewasschen. Bij duizenden zijn zij gevallen voor de vrijheid van Nederland. De luchtstrijdkrachten, waarover wij thans beschikken, zijn zoo minimaal, dat zij onze troepen te land nagenoeg niet meer bij de operatiën konden steunen. Tegenover de Duitsche overmacht in de lucht hadden ook onze andere afweermiddelen, zooals de luchtdoelartillerie, slechts een beperkte uitwerking, hoe dapper en bekwaam de luchtdoelbatterijen haar taak ook vervulden. Zoo stonden onze troepen bloot aan de vernietigende bombardementen van het Duitsche luchtwapen. En niet alleen zij. Onder de burgerbevolking, onder vrouwen en kinderen, maakte de luchtoorlog tallooze slachtoffers. In ons dichtbevolkte land, met zijn vele steden, kan bij luchtbombardementen moeilijk worden onderscheiden tusschen militaire en niet-militaire objecten. Rotterdam, dat van middag door de Duitsche luchtmacht werd gebombardeerd, heeft het droevig lot van den totalen oorlog ondergaan. Utrecht en andere groote bevolkingscentra zouden binnen zeer korten tijd dit lot met Rotterdam moeten deelen. Vrijwel geheel aangewezen op eigen kracht, waren wij niet in staat, ons land, onze burgerbevol king, voor dit geweld te behoeden. Het waren deze harde feiten, die mij noopten, mijn hoogst ernstig besluit te nemen: wij hebben den strijd gestaakt. Ik kan mij ten volle indenken, dat dit besluit voor vele Nederlanders schokkend is. Laten wij allen echter beseffen, dat ik op dit oogenblik de Nederlandsche Regeering hier te lande vertegenwoordig en dat ik derhalve niet alleen gerechtigd, doch ook verplicht was, te besluiten, zooals het belang van het Nederlandsche volk in deze omstandigheden voorschrijft. Het staat voor mij onomstootelijk vast, dat dit belang medebrengt, dat de volstrekt ongelijke strijd moet worden gestaakt, opdat nog niet meer onschuldige slachtoffers vallen. Wie mijn verantwoorde lijkheid kan peilen, beseft, hoe zwaar mij dit besluit moet zijn gevallen. Het kon echter niet anders luiden. Nederlanders, hebt ondanks deze zwaren tegenslag vertrouwen in de onverwoestbare krachten en tradities van ons volk. Wij hebben deze beproeving van een korten, doch hevigen oorlog moeten doorstaan. Wij zullen het nieuwe lot, dat ons voorloopig beschoren is, met denzelfden moed en vast beradenheid dragen, als waarmee wij den strijd voor onze zelfstandigheid hebben gevoerd. Hebt daarom, ik herhaal het nogmaals, vertrouwen op de toekomst. Doch vooral: toont dit vertrouwen door de rust en orde te bewaren, welke wij zoo dringend be hoeven om ons geschokte land weder op te bouwen. Laten wij ons thans richten op dezen eersten plicht, welke het Vaderland ons oplegt. Leve Hare Majesteit de Koningin! Leve het vaderland!

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1957 | | pagina 311