Op 13 April kwam een melding binnen, die wees op een aanval op de kust. In verband daarmede werd I L.K. aan de kust geplaatst, werden luchtverkenningen bevolen (ook buiten de territoriale wateren) en kreeg Lt.Div. opdracht, zich gereed te houden voor verplaatsing, een uur na ontvangen bevel. Het bleek loos alarm, I L.K. keerde in het legeringsrayon terug en ook voor Lt.Div. werd de genomen maatregel afgelast. Toen de tijd voortschreed, zonder dat een Duitse aanval los kwam L), werden na 16 April geleidelijk een aantal maatregelen verzwakt. De bevolen troepenverplaatsingen en de maatregelen voor uitgebreider be waking van de vliegvelden werden uitgevoerd, doch voor wat de S.B. troepen en de luchtverdedigingsorganen betreft, werd teruggekeerd tot de normale toestand van strijdvaardigheid, met handhaving nochtans van verschillende voorbereidende maatregelen voor de vernielingen. Op 26 April werden weder periodieke verloven toegestaan, doch tot een kleiner percentage dan voorheen. Op het Oostfront-Vg.Holland ten N. van de Linge werd terugkeer bevolen tot de 2e inundatieperiode. De O.L.Z. handhaafde III L.K. echter in de concentratieopstelling, die in de nacht van 9 op 10 April was ingenomen. De toestand was voor Regering en Opperbevelhebber zeer moeilijk. In Novem ber 1939, Januari 1940 en ook nu weer was de op een bepaald tijdstip verwachte aanval niet uitgevoerd. Terwijl enerzijds een voortdurende alarmtoestand niet kon worden volgehouden, moest men anderzijds op elke gebeurlijkheid voorbereid blijven. Alvorens de verdere ontwikkeling van de toestand te beschrijven, zullen de vorenbedoelde verplaatsingen en maatregelen voor de beveiliging van de vlieg- parken en voor verscherpte bewaking in het binnenland nader worden uiteengezet, evenals enige andere maatregelen, die in deze periode werden genomen. Op 10 April ontving de T.B.F. bevel, zijn twee reserve-bataljons, nl. 111-33 R.I. en 111-36 R.I., te dirigeren op Tiel en Geldermalsen, waar zij ter beschikking van de C.V. kwamen. Voor de territoriale verdediging in de Noordelijke provinciën bleven toen nog slechts 5 bataljons beschikbaar. C.-Vg.Holland ontving op 12 April bevel om op 15 April ter beschikking van de C.V. te stellen de op het Oostfront aanwezige staf van Brig.D (zonder brigade commandant), St. en Vbd.A.-25 R.I., 25 C.Mr., 25 Bt. 6 veld, 111-25 R.I., St. en Vbd.A.-32 R.I., 32 Bt. 6 veld, 32 C.Mr., I en 111-32 R.I. en 11-42 R.I., terwijl 18 0 De militaire attaché te Berlijn verklaarde voor de Enquêtecommissie Regeringsbeleid, dat hij over zijn berichtgeving een verwijt had gekregen. (Zie het Verslag van die Commissie Deel 1 C blz. 211). Ten onrechte zou daaruit kunnen worden afgeleid, dat generaal Winkelman aan zijn bericht geving twijfelde. Dit was echter niet het geval, doch aan de militaire attaché was opgedragen, zich aan de afgesproken code te houden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1957 | | pagina 38