bevestigend, daar hij, onbekend met het tijdstip, waarop Franse troepen zouden aankomen, van oordeel was, dat in elk geval gezorgd moest worden, dat aan de Duitse troepen, die er eerder zouden kunnen zijn, de nodige hindernissen in de weg gelegd moesten worden. Hierbij kwam, dat de beide bataljons, die deze hinder nissen tot stand moesten brengen over een breed front, zo spoedig mogelijk moesten vertrekken naar de door hen te bezetten bruggenhoofden bij Moerdijk en Willemstad. Zouden deze eenmaal zijn afgemarcheerd, zonder de hindernissen te hebben gesteld, dan zou dit niet meer mogelijk zijn geweest. Te 24.00 werd aan C.-Vg.Holland en C.-I L.K. medegedeeld, dat eerstgenoem de werd gemachtigd over onderdelen van I L.K. te beschikken, zodra hij dit nodig oordeelde. Uit het vorenstaande blijkt, dat door de O.L.Z. een reeks van maatregelen is bevolen, die door de ernst van de toestand werden vereist en die veel verder gingen dan bij een der vroegere alarmeringen het geval was geweest. Na de oorlog is de vraag gerezen, of het, gezien de positieve berichten omtrent het naderende onheil, geen aanbeveling had verdiend, nog verder te gaan en ook de grote verkeerswegen en de bruggen over de Maas, het Maas-Waalkanaal, de boven-Waal, boven-Rijn en IJssel reeds in de nacht van 9/10 Mei te vernielen. Achteraf bezien, zou dit voordelen hebben opgeleverd, want vanzelfsprekend zou door deze maatregel de brug bij Gennep niet onvernield in handen van de Duitsers zijn gevallen, evenmin als de brug bij Heumen en enige bruggen over het Julianakanaal, doch, al wees in de avond van 9 Mei alles er op, dat met grote waar schijnlijkheid de aanval op 10 Mei viel te verwachten, er moest, gezien de reeds eerder plaats gehad hebbende alarmeringen, rekening worden gehouden met de mogelijkheid, dat van Duitse zijde opzettelijk telkens een datum werd gelanceerd, om daarmede en met troepenbewegingen aan de grens ons en de Belgen, Fransen en Engelsen te noodzaken tot het open leggen van de kaarten en tot het nemen van afmattende alarmeringsmaatregelen. Indien dat het geval was, zou praematuur voor millioenen zijn vernield en het verkeer volkomen zijn ontwricht. De O.L.Z. mocht er bovendien op rekenen, dat de troepen bij de gevaarlijke bruggen in het oosten des lands in staat zouden zijn, deze bij onmiddellijke be dreiging te doen springen. Konden dus de troepen in de grensgebieden en die aan de kust, de luchtdoel bestrijdingsmiddelen, de luchtstrijdkrachten en de bewakingstroepen op de vlieg velden op grond van de gegeven bevelen geacht worden, in zodanige toestand van strijdvaardigheid te zijn, dat zij op alles waren voorbereid, hoe stond het met de overige troepen? Bij het Veldleger had de C.V. op 7 Mei de strijdvaardigheid tot graad 2a doen opvoeren. Als gevolg daarvan waren de troepen, die vóór de stellingen legerden, daarachter geplaatst en waren verschillende voorbereidende maatregelen getroffen voor een hogere graad van gevechtsvaardigheid. 39

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1957 | | pagina 59