de O.L.Z. geen bevel tot het aanbrengen van slagsnoerleidingen gegeven C.-Groep Kil meldt, dat, hoewel het bevel voor het plaatsen van mitrailleurs tegen vliegtuigen op de grote weg Lage-Zwaluwe - Dordrecht enige ongerustheid wekte, het uitblijven van bevelen voor verhoogde strijdvaardigheid en voor het aanbrengen van slagsnoerleidingen en daarna de machtiging om enkele uitzonde ringsverloven te verlenen, de toestand niet zo ernstig deden toeschijnen. Op het Zuidfront waren dus de voor bezetting van het Hollandsch Diep en Haringvliet aangewezen troepen en de artillerie op 10 Mei in de normale graad van strijdvaardigheid en ook in het bruggenhoofd Moerdijk was de veiligheidsbezetting niet gealarmeerd. De dekkingsdetachementen bij de bovengenoemde bruggen hadden hun normale wachten betrokken (in de vier kazematten, die de Moerdijkbruggen bestreken, waren doorlopend piketten aanwezig), doch de rest der detachementen rustte in de kwartieren. Voor zover de troepen niet met een onmiddellijke bewakingstaak waren belast, was, nadat op 24 April de verloven weder waren toegestaan, op 28 April door C.- Vg.Holland. bepaald, dat de voertuigen weder konden worden ontpakt en de mu nitie weder (zoals vóór 9 April in de Vg.Holland het geval was) niet bij de man, doch compagniesgewijze moest worden opgeborgen. Deze maatregel was, toen 7 Mei de verloven werden ingetrokken, en ook daarna, niet ongedaan gemaakt en bij de overval op 10 Mei moest bij deze troepen de munitie dan ook nog aan de mannen worden uitgereikt. C.-Groep Spui schijnt meer verontrust te zijn geweest dan C.-Groep Kil. Zoals wij weten, zou de veiligheidsbezetting in het bruggenhoofd Willemstad na het uitbreken van de oorlog worden versterkt met 3 G.B., dat van de Belgische grens moest komen. C.-Groep Spui had het echter practischer gevonden, deze verster king te doen uitvoeren door een bataljon van zijn Groep en 3 G.B. over het Hol landsch Diep terug te nemen; het voor Willemstad aangewezen bataljon zou zich dan tijdig en goed kunnen voorbereiden. Tevens had hij het plan, bij toenemende spanning door de veiligheidsbezetting de overgangen over Mark en Dintel te en west van Standdaarbuiten voor 3 G.B. te doen openhouden. Op 9 Mei gaf hij bevel, dat het aangewezen bataljon in de morgen van 10 Mei over het Hollandsch Diep zou worden gezet en de commandant van de veiligheids bezetting ontving opdracht, zorg te dragen, dat de bedoelde bruggen op 10 Mei 2.30 zouden zijn bezet. Als gevolg hiervan bevond de veiligheidsbezetting zich in de vroege morgen van 10 Mei niet in het bruggenhoofd, doch aan Mark en Dintel. De luchtoverval op 10 Alei had plaats, vóórdat het daartoe aangewezen bataljon over het Hollandsch Diep zou gaan, zodat deze verplaatsing niet werd uitgevoerd 43 Deze bruggen waren o.m. bestemd voor gebruik door III L.K. en Lt. Div. bij de uit te voeren terugtocht over de rivieren. Er mocht niet de risico worden gelopen, dat deze door misverstand of zenuwachtigheid van bewakingspersoneel de lucht ingingen. De Moerdijkbruggen waren bovendien naar het oordeel van de O.L.Z. voldoende beschermd en op zodanige afstand van de grens, dat ge rekend werd op voldoende tijd, om alsnog de slagsnoerleidingen aan te brengen. Deze bruggen vormden de achterste verbinding te land met eventuele zuidelijke bondgenoten en moesten zolang mogelijk worden gespaard.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1957 | | pagina 63