In België had men uit de in Januari buitgemaakte stukken ontwaard, dat een
aanval met een parachutistendivisie was voorbereid op de Maasovergangen ten
Z. van Namen. Dit was van Belgische zijde niet aan de Nederlandse Regering of
de O.L.Z. medegedeeld, doch volstaan was met via de Belgische militaire attaché
te 's-Gravenhage in een „note trés sommaire" ter kennis van de O.L.Z. te brengen,
dat een Duits offensief was te verwachten, waarin ook Nederland was betrokkena).
Indien de mogelijkheid van een grootscheepse aanval met luchttroepen bekend
was geweest, zou men toch in het duister hebben getast omtrent de juiste plaats,
waar deze zou worden uitgevoerd, al moesten vliegvelden daarbij een rol spelen.
Het is thans moeilijk uit te maken, hoe in dat geval gehandeld zou zijn, doch met
slechts één legerkorps voor Noord- en Zuid-Holland was het geen eenvoudig
vraagstuk om zich hiertegen afdoende te beveiligen.
De Duitse aanval uit de lucht vormde op 10 Mei een strategische verrassing bij
uitnemendheid; zij heeft de noodzaak aangetoond om, behalve de troepen voor
operatieve doeleinden, te beschikken over troepen, die het achterland beschermen
zowel tegen aanvallen met troepen uit de lucht en luchtbombardementen als tegen
aanslagen van binnen uit.
4. Binnenlandse veiligheid
De gebeurtenissen in Europa sinds 1936 en die in Noorwegen in April 1940,
hadden de noodzakelijkheid aangetoond, rekening te houden met een optreden
van binnenlandse groepen, die met de Duitsers sympathiseerden. In het Neder
landse volk bestond het onbehaaglijke gevoel, dat die groepen zich zouden roeren,
indien de Duitsers tot de aanval zouden overgaan.
Weliswaar waren de onbetrouwbaar geachte elementen geregistreerd, doch
krachtige maatregelen waren vóór April 1940 niet genomen. Nadat op 19 April
46
0 Zie Général v. Overstraeten. Albert I. Leopold III D. de Braner Brugge 2., blz. 453.
In België beschikte men overigens over meer gegevens. De chef van de generale staf had bij ge
heime nota Nr. 2844 van 19 juni 1939 de commandanten der legerkorpsen medegedeeld: „Duits
land is voor 't ogenblik in de mogelijkheid te beschikken over 3 regimenten parachutisten en min
stens het equivalent van een infanterie-divisie, maar dan lucht vervoerd". Zie Belg. tijdschrift voor
militaire documentatie Nrs. 70 en 71.
Dit was een overschatting, want op 10 Mei 1940 beschikten de Duitsers in de 7e Vliegerdivisie
slechts over twee regimenten valschermjagers, waarvan het 2e nog niet over een regimentsstaf be
schikte en slechts twee bataljons telde. Totaal dus 5 bataljons a 4 compagnieën. Een gedeelte was
nog niet in het springen afgeoefend.
Van de 22e Luchtlandingsdivisie, die op 10 Mei werd ingezet, was sedert 1937 een regiment als
oefeneenheid voor luchtlandingen gebruikt. Bij de bezetting van het Sudetenland in de herfst 1938
werd het als oefening te Freudenthal geland. Bij de veldtocht tegen Polen op 1 September 1939 was
dit regiment, versterkt met een batterij artillerie, een geneeskundige compagnie en een aan- en af-
voercompagnie, als luchtlandingseenheid aanwezig. Eerst in October 1939 kreeg de divisie de op
dracht, zich voor luchtlanding voor te bereiden, waartoe behoorde een wijziging van de uitrusting
en bewapening en vervanging van de artillerie door bergartillerie, zodanig dat de divisie ook de
normale uitrusting en bewapening behield, die bij een luchtoperatie daarna langs de weg moest
worden aangevoerd. Zie voor deze gegevensDie Geschichte der 22 Infanterie-Division von Frie-
drich-August v. Metsch. Verlag Hans-Henning Podzun Kiel, 1952.