door langdurige droogte en lage Rijnstand niet overal het gewenste peil en zouden
voor wat het midden- en zuidelijk deel betreft, bij voortdurende lage stand van het
Rijnwater moeilijk op peil zijn te houden.
Voor een vijandelijke aanval kwamen voornamelijk in aanmerking het gebied
ten O. van Amersfoort, het terrein ten N. van Veenendaal en bij Scherpenzeel en
de 3,5 km brede terreinstrook ten W. van Wageningen tussen de Rijn en de
inundatie, die niet kon worden, geinundeerd en een uitstekend aanvalsterrein
vormde. Maatregelen om door een bomvrije pompinstallatie dit terrein te inun
deren waren in gevorderde staat van uitvoering. Inundatiekaden waren daartoe
in aanleg en nagenoeg gereed, doch de pompinstallatie was nog lang niet gereed.
Op de niet geinundeerde terreinen voor de stelling had geen opruiming van het
schootsveld plaats gehad als gevolg van een verbod van de Regering, die meende,
dat dit tot het uitbreken van de oorlog kon worden uitgesteld. Dientengevolge
konden talloze vuurorganen niet tot hun recht komen en konden verdedigings
werken worden omtrokken (vooral bij de voorposten), of ongezien worden be
naderd.
Het stellingterrein bood, ook achter de hoofdweerstandsstrook, voldoende
dekking tegen luchtwaarneming en voor troepenverplaatsingen.
De te verdedigen fronten waren aanmerkelijk breder dan waarop volgens de
geldende normen hardnekkige verdediging door de beschikbare troepen mogelijk
zou zijn. De divisie- en legerkorpsreserves waren dientengevolge zwak en daarom
was het nodig geweest, de vóór de stelling aanwezige lichte troepen een zodanige
opdracht te geven, dat zij zich niet in ernstige gevechten mochten begeven,
doch als reserve binnen de stelling beschikbaar konden komen.
Er was geen grote eenheid als reserve beschikbaar, doch de C.V. rekende er op,
dat Brig.B na terugtocht uit het land van Maas en Waal als zodanig beschikbaar
zou komen. Het zou van het verloop van de krijgsverrichtingen afhangen, of delen
van I L.K. door de O.L.Z. ter beschikking zouden kunnen worden gesteld.
Ondanks de genoemde nadelen werd de strijd in de Valleistelling met ver
trouwen tegemoet gezien.
De Betuwe- en Maas-Waalstelling waren door de voorliggende inundaties sterk
en hadden beide slechts op de vleugels accessen, die voor de aanval geschikt waren.
De Betuwestelling was aangelegd langs de oude, verwaarloosde en gedeeltelijk
verdwenen linie Ochten~De Spees.
In de oorspronkelijke plannen vormde de Maas-Waalstelling de verbinding met
de langs de Maas van Grave tot Megen teruggebogen vleugel van de Peel-Raam-
stelling.
Beide stellingen waren tot veldstellingen (met merendeels in ophoging aange
legde versterkingen) uitgebouwd met een dunne linie van kazematten. Opruimin
gen hadden eveneens niet plaats gehad. Door de beperkte samenstelling dezer
brigades ontbraken krachtige reserves.
Voor Brig.B zou bij doorbreking van de stelling een terugnemen over de Waal
uiterst moeilijk zijn geweest, doch, zoals reeds is medegedeeld, was zij bestemd
om met III L.K. over de Waal terug te trekken. Deze operatie was uit hoofde van
54