was de organisatie verouderd. Een reserve aan bewapening was er niet en de oor- logsvoorraad munitie voor de luchtdoelartillerie was slechts voor een korte tijd toereikend. De oorlogsvoorraad van infanteriemunitie en handgranaten was zo beperkt, dat gedurende de mobilisatie onvoldoende schietoefeningen konden worden gehouden en niet met scherpe handgranaten kon worden geoefend. Landmijnen waren er bijna niet. Het beroepskader was ontoelaatbaar ingekrompen en trage bevorderingsgang was oorzaak geweest, dat zowel beroeps-, als reserve-officieren eerst op eerbied waardige leeftijd in verantwoordelijke functies waren gekomen. Reserve-officieren en dienstplichtig kader, voor het grootste deel op onjuiste wijze geselecteerd, hadden door te korte eerste en voortgezette opleiding onvol doende vakkennis. Het ontbreken van voldoend sterke troepen in vredestijd was oorzaak geweest, dat zelfs aan het beroepskader voldoende gelegenheid, om practische ervaring met oorlogssterke eenheden op te doen, had ontbroken. De hogere leiding tot en met de legerkorpscommandanten was theoretisch goed geschoold, doch miste ruime practische ervaring in het hanteren van grote een heden. Als divisiecommandanten had men in een aantal gevallen kolonels moeten benoemen, die daartoe niet voldoende opleiding of geschiktheid hadden. De staven waren, vooral wat de divisiestaven betreft, niet berekend op lang durige hoogspanning. Bovendien was er een tekort aan goed geschoolde stafoffi cieren, zodat voor een aantal belangrijke staffuncties officieren waren aangewezen, die daarvoor niet of nog niet geschikt waren en veelal een te lage rang voor de functie bekleedden. Practische oorlogservaring bestond er niet; de lessen van de le Wereldoorlog waren slechts uit de boeken en niet aan den lijve geleerd. Onze voorschriften waren degelijk, doch voornamelijk gemaakt aan de hand van die van de leidende militaire mogendheid na 1918 nl. Frankrijk, terwijl de ont wikkeling van de tactiek in Duitsland daarin nog niet was kunnen worden verwerkt. Een te klein aantal van onze officieren was in daadwerkelijke aanraking geweest met vreemde legers. In het tot een verzameling schooleenheden herleide vredesleger had de gelegen heid voor het ontwikkelen van initiatief ontbroken. Het leger was opgebouwd uit 15 lichtingen, op de laatste lichting na samen gesteld uit minder dan de helft van het aantal beschikbare weerbare mannen, die door het lot hiertoe waren aangewezen. Slechts in het laatste jaar vóór de oorlog was de lichtingssterkte belangrijk uitgebreid. Terwijl oudere huisvaders in 1939 mobiliseerden, konden jonge vrijgezellen, destijds vrijgeloot, thuis blijven. De dienstplicht was in de afgelopen jaren niet een vanzelfsprekende staatsplicht van iedere daartoe geschikte man geweest, doch een corvée, waarover het lot besliste. Op een voor de onbereden troepen te korte eerste oefeningstij d, waarvan een 59

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1957 | | pagina 79