garnizoen stond onder bevel van La Mothe als gouverneur wordt genoemd de Spaanse markies van Convaroubias. Een nadeel was de samenstelling der bezetting uit twee nationaliteiten, tussen welke de verstandhouding te wensen overliet. Wat de burgerij aangaat, deze was allerminst genegen aan een krachtige verdediging mede te werken. Er was een vrij sterke artillerie in de stad, ten dele van oorlogsschepen afkomstig; bij de overgaaf althans vond men 40 a 'metalen' d.z. bronzen en ongeveer even zoveel ijzeren stukken. Het is echter de vraag hoeveel hiervan in bruik bare staat verkeerde, wat affuiten, munitie en geoefende artille risten aangaat. Evenals vóór 100 jaren ontleende de stad haar voornaamste sterkte aan hare ligging. Behalve de brede haven en de Catharijnekreek, vormde aan drie zijden het gebroken, bij vloed onderlopende land een beletsel voor elke aanval. Alleen aan de Zuid-westzijde bevond zich, aansluitend aan de smalle duinenrij, een iets hogere strook grond van ongeveer 600 m breed, die geschikt was voor het aan- 1 eggen van loopgraven en batterijen. Het zeewater had aan deze kant geen vrije toegang, wat, vergeleken bij de toestand tijdens het be roemde vierjarig beleg, een groot nadeel betekende. Een niet minder belangrijk verschil was ook, dat toenmaals de vrije toegang over zee tot het einde toe bewaard bleef, terwijl zij thans door de vloot van Fairborn was afgesloten. Van levensmiddelen was Oostende niet al te ruim voorzien. Bij de overgave was er, naar bericht wordt, sedert twee dagen geen brood uitgedeeld. Volgens anderen was er gebrek aan ovens en zou er nog genoeg koren en meel aanwezig zijn geweest. In allen gevalle echter heerste er geen gebrek in die mate, dat een bespoediging van de overgaaf nodig zou kunnen worden. De vestingwerken bestonden in een gebastionneerde hoofdwal van een type, dat ongeveer met het Oudnederlandse overeenkwam, natte gracht en bedekte weg. Op het enig bedreigde, Zuidwestelijke front waren zij belangrijk uitgebreider. Vóór de courtines was hier een fausse-braye aangebracht, en tussen de bastions een viertal ravelijnen, door bruggen met de hoofdwal verbonden. Verder vóór de saillanten der bastions drie gedetacheerde lunetten, die vanuit de ravelijnen werden geflankeerd, evenals deze uit de bastionsfacen. Tenslotte werd de contrescarp nog door een voorgracht verdedigd1). Alles tezamen genomen, had de Franse legerleiding zeker het recht, tegenstand van vrij lange duur te verwachten. 79 1) Plans van het beleg o.a. in de atlas van Fricx en bij Rousset; 'Oorlogskundige beschrijving enz.'.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 103