Het blijkt echter niet, dat de keurvorst tijdens het beleg van Oosten de nog enige hinder ten Oosten van de Schelde heeft veroorzaakt1). Voor Oostende ging het, als bij vele belegeringen, de eerste dagen weinig naar wens. De nodige voorbereidingen waren nog niet vol doende gevorderd. Allereerst gold zulks voor de artillerie. Bij het insluitingsleger waren slechts 12 stukken zwaar geschut, n.l. 24 ponders of z.g. halve kartouwen. Vijf en twintig andere waren via Brugge onderweg. Een deel hiervan was de 21e reeds aangekomen, doch een ander deel werd opgehouden, doordat de vijand het kanaal tussen Brugge en Oostende had afgetapt. Dientengevolge lagen de 20e nog 34 a 40 schepen te wachten tussen Gent en Brugge. Men wilde trachten, door een dam bij Plassendael te leggen, het kanaal weer bevaarbaar te maken, doch waarschijnlijk zijn de kanonnen met paarden over land vervoerd. Doch ook de aldus verkregen 37 stuk ken werden niet voldoende geacht, om de rijkelijk van artillerie voorziene stad met 'vigeur' aan te tasten. Reeds eerder was ge schreven, om een flink aantal zware stukken, dat zich reeds sedert jaar en dag te Coblenz bevond, ter beschikking te krijgen, maar volgens bericht van Geldermalsen viel hier niet op te rekenen, af gezien nog van de grote afstand. Derhalve werd naar Sluis en Sas van Gent geschreven om het daar aanwezige geschut, o.a. een achttal 24- ponders, met spoed te zenden. Uit een en ander blijkt wel, dat men het beleg feitelijk wat te vroeg was begonnen. Er was ook gebrek aan vaartuigen en wagens voor de aanvoer van hout en andere materialen, vooral van fascines. Deze moesten van vrij grote afstand komen, uit de omgeving van Snaeskerke. Wegens het moeilijke pionieren in mul duinzand en schorren rekende men er 300 000 nodig te hebben. Bij het vroegere, in de historie zo beroemde, beleg had Spinola dezelfde moeilijk heden ondervonden; zij waren voor een belangrijk deel oorzaak van de lange duur en de excessieve kosten geweest. In de huidige omstandigheden kwam elk tijdverlies de tegenpartij ten goede. Zoals gewoonlijk veroorzaakte het oponthoud de nodige 'murmuratie'waarbij de een de schuld op de ander placht te werpen. Waerlyck', schrijft de gedeputeerde Van Collen aan de raadpen sionaris, 'Wij vinden hier een dispositie die ons seer facheert, en die in confidentie aen U Weled. Gest. moet seggen niet en streckt tot de beste intelligentie tusschen de Hr. Veltmaerschalc en de generaels 2). 83 x) Murray, 620 vlg. 2) Ouwerkerk aan Heinsius, 20, 26 Juni (Heins. arch. 1118)Goslinga aan id. 28 Juni (id. 1093); V. Collen aan id. 21, 24 Juni (id. 1080).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 107