Dat in de troep nog de oude geest heerste blijkt wel uit een merk waardig stukje, dat de Europische Mercurius vermeldt, en dat door een 30—tal grenadiers werd verricht. Deze slaagden er de 26e Juni in, in een verrassende, vermoedelijk wel bij nacht uitgevoerde, aan val vijf stukken te overrompelen en te vernagelen; een in de vesting oorlog zeldzaam voorkomend geval. Denkelijk zijn deze kanonnen in de buitenwerken opgesteld geweestanders toch schijnt een der gelijke overrompeling nauwelijks mogelijk. Eigenlijk zonderling, dat noch Ouwerkerk, noch de gedeputeerden in hun brieven mel ding van deze gebeurtenis maken. Dezelfde dag brachten de belegerden een met 30 stukken bewa pend schip in de St. Catharijnekreek (de Europische Mercurius spreekt van de Kaaykreek) om de aanvalswerken in de flank te kun nen bestoken. Des nachts wierpen de geallieerden daarom in het verlengde dier kreek een batterij op van 7 of 8 halve kartouwen ten einde dit vaartuig op eerbiedige afstand te houden. Of het de bele geraars ernstig nadeel heeft toegebracht, vernemen wij niet. In de morgen van de 28e kwamen afgevaardigden uit de burgerij zich bij Ouwerkerk melden met het verzoek, de huizen en schepen der burgers te willen sparen. Het antwoord luidde, dat het in hun eigen belang geraden was, zich ten spoedigste voor hun wettige vorst, Karei III te verklaren, en dat het anders met hun bezittingen wel eens slecht kon aflopen. Dat de deputatie verscheen, en het militair gezag dit blijkbaar had toegelaten, werd niettemin als een gunstig voorteken beschouwd. Had men aanvankelijk gedacht, de loopgraven de 23e te kunnen openen, tengevolge van de bovengenoemde omstandigheden had dit eerst plaats in de nacht van 28 op 29 Juni. Het geschiedde door 1400 arbeiders, elk voorzien van twee zandzakken voor dekking en onder bescherming van vier bataljons infanterie. Tevens werkten nog 800 man aan het opwerpen van twee batterijen, resp. van 8 en 24 stukken, waarbij 300 man voor dekking waren aangewezen. Het werken moest onder een hevig geschut-, geweer-en mortiervuur uit de ves ting geschieden en de verliezen waren dan ook betrekkelijk zwaar; zij worden als 32 doden en xoo gekwetsten opgegeven. Onder de laatsten was de kolonel der artillerie Yssel. Hij had een schot in de voet onder de enkel gekregen, waarin de kogel was blijven zitten, zodat men de dienst van deze bekwame officier zou moeten missen. Goslinga beschrijft de kolonel als 'un homme vigilant, brave au possible, et fort entendu dans son métier'. Algemeen vreesde men dan ook vertraging in het werk aan de batterijen. De loopgraven kwamen deze eerste nacht tot op 200 pas van de contrescarp. 84

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 108