den, maakte de zware regen elke gedachtenwisseling overbodig1).
Het geschut werd daarom teruggezonden naar Oudenaarde. Van
de ruim 70 zware stukken waren er 24 door het schieten onbruik
baar geworden.
Aan 's vijands zijde deden geruchten over een aanstaand beleg van
Bergen druk de ronde. De Fransen versterkten reeds de garnizoenen
van Bergen en Charleroi, en verzamelden een korps achter de Haine,
doch dank zij de regen konden zij zich verdere moeite besparen.
Wat verder te velde voorviel, was niet van veel aanbelang. De 7e
werd het project voor de winterkwartieren naar Den Haag gezonden.
Tot de 13e bleef het leger van Marlborough te Grand-Metz, dat
van Ouwerkerk voor Ath. Die dag echter sloten zij zich aaneen
en gingen gezamenlijk kamperen bij Cambron, 1 2 km Zuidoost van
Ath, en Brugelette.
Vendome verplaatste zijn troepen meer Oostelijk, naar de zijde
van Condé en Bergen, en hield zich verder rustig achter de Haine,
waar hij versterkingen liet opwerpen.
De 18e vertrok Murray met 10 bataljons en een eskadron naar
Kortrijk, waarvan het garnizoen, gelijk men zich herinnert, bij het
leger van Ouwerkerk was aangetrokken, om de stad verder in
staat van tegenweer te brengen.
In de nacht van de 18e op de 19e werd in een deel van het kamp
de stilte verbroken door een alarm. Het werd veroorzaakt door een
sterke Franse partij, die de voorposten wilde overvallen, en op een
omstreeks 20 man sterke wacht stuitte. Er ontstond een schietpartij,
waarbij van de Fransen een kapitein sneuvelde, terwijl van de wacht
enige manschappen werden gewond, en een luitenant en vijf of zes
man gevangen raakten 2).
Enig hoofdbreken veroorzaakte het aanwijzen van winterkwartie
ren voor de 9 bataljons en 21 eskadrons Pruisische troepen, waar
over met hun commandant, de graaf van Lottum, werd onder
handeld. De Pruisen eisten, wanneer zij ten Westen van de Maas
werden gelegerd, het veelbesproken agio d.i. opgeld wegens
verschil in geldkoers brood en fourageindien zij ten Oosten
van de Maas overwinterden, het halve bedrag. Marlborough en de
Staten waren wel geneigd, iets toe te geven, uit vrees dat deze
x) Cuper, Dagboek, 15-9, 160; Coxe II-78 Feldzüge des Prinzen Eugen Dl. VIII, 398. In de brieven
van de chaplain-general Hare, aangehaald bij Taylor I-418, komen nog meer beschuldigingen aan
het adres der Staten voor, o.a. verkeerde zuinigheid met buskruit bij Oostende en Dendermonde.
Hare kon gemakkelijk critiseren, daar, zoals men weet, de belegeringen geheel ten laste van de
Hollanders kwamen. Overigens hadden de verdedigers en inwoners der belegerde plaatsen een
geheel andere indruk van deze zuinigheid.
2) St.Gl. £013°.
132