ment mariniers, die met Peterborough was binnengekomen. Nog
drie dagen heeft Palm meegeholpen, aan de verdediging. De i ie had
hij juist het bevel over de wacht van 3000 man aan de bres toen bleek,
dat de Fransen hun loopgraven verlieten (zie Bijlage 24).
De Fransen toch hadden de hoop om de stad op het allerlaatst nog
te winnen, niet opgegeven. Zij hielden het bombardement onver
minderd gaande, en de belegerden van hun kant gingen door met het
repareren van de bressen en het afwerken van de opgeworpen re-
tranchementen. Eerst in de nacht van de 11e verlieten de belege
raars de loopgraven, en de 1 2 e marcheerde het gehele leger af naar de
kant van Roussillon, met achterlating van alle artillerie, munitie, en
voorraden. Onder meer vielen 127 metalen stukken en 27 mortieren
den geallieerden in handen. Een 1000 tal onmarsvaardige zieken en
gewonden moesten eveneens worden achtergelaten. TessÉ beval deze
aan in de hoede van Peterborough, daar zij anders zonder twijfel
door de miquelets zouden zijn afgeslacht. De Engelse generaal gaf
dan ook aanstonds order om voor de bewaking dier personen zorg te
dragen.
Het verlies der Franco-Spanjaarden tijdens het beleg werd op
4000—6000 man begroot, en op de terugtocht werd TessÉ's krijgs
macht door de miquelets 'thuis gebracht', en nog eens extra toege
takeld.
Ook de belegerden hadden niet weinig volk verloren. De prins
van Liechtenstein althans schreef aan Goës, dat van de geregelde
troepen d.z. Duitsers, Engelsen en Hollanders, geen 1000 man meer
over waren, en dat de meeste Engelse en Hollandse troepen bij de
strijd om de Montjuich gesneuveld of gevangen genomen waren.
Aan de brigadier (generaal-majoor van Karel iii) st. Am and wordt
grote lof toegezwaaid, evenals aan de zo dapper gestorven Donegal,
aan Uhlefeld en aan prins George van FÏessen1).
De ramp zou voor Philips nog groter zijn geweest, indien de
overwinnaars een krachtige vervolging hadden ingezet. Dat zulks
niet is geschied, schijnt een gevolg te zijn van de weigering van
Peterborough om zijn toestemming te geven. Dit schreef althans
zijn voornaamste tegenstander, de prins van Liechtenstein, aan
Wratislaw. Hoewel wij de reden der weigering niet kennen,
143
Over het beleg van Barcelona: St. Amand aan Fagel, Barcelona (sittende ontrent de Bresche),
10 Mei 1706, 's avonds 10 uur met bijlage: 'Relaes van het gepasseerde gedurende de belegeringe
van Barcelona' (St.Gl. 3918); idem a.d. R.v.St., Barcelona 17 Mei (R.v.St. 661); Palm a.d. St.Gl.
Barcelona 11 en 12 Mei 1706 (St.Gl. 3918); Liechtenstein aan Heinsius, Barcelona 13 Mei 1706
(Heins. arch, n 11); voorts Eur. Mere. 207-213, 247-25-2, 288-300; Feldzüge des Prinzen Eugen,
VIII 463-470; Quincy V, 205-222; Lamberty IV-147, 151; De Jonge, Zeewezen III, 686-694.
Een bruikbare plattegrond van het beleg met toelichting bij Lamigue, 'Leven van Joh. Willem
Friso' p. 216. Zeer uitvoerige opgaaf van Engelse bronnen bij Trevelyan, 'Ramillies', p. 428.