en Dendermonde, waarover besprekingen waren gevoerd met Stepney, voormalig gezant te Wenen, die in October, ook al tegen de wens der Staten, als Brits vertegenwoordiger in het bestuur der Zuidelijke Nederlanden was benoemd. Doch de houding van Marlborough en de Engelse regering ten aanzien van deze be langrijke vestingen was en bleef afwijzend1). In Frankrijk zou men de Staten gaarne als vredesbemiddelaars hebben aanvaard. Hiertoe zou echter een zelfstandiger en forser politiek nodig zijn geweest, dan waartoe Heinsius en onze verdere toonaangevende regenten zich blijkbaar in staat achtten. Of zij in de toenmalige omstandigheden mogelijk en in het belang der Republiek zou zijn geweest, is een vraag, waarop het niet gemakkelijk schijnt, een antwoord te geven 2). Nu de Staten zich in de oorlogspolitiek hunner bondgenoten lieten meetronen, was het gevaar niet denkbeeldig, dat Zweden, Frankrijks traditionele bondgenoot, zich voor de rol van bemiddelaar zou laten vinden. Volgens inlichtingen, welke Heinsius uit Frankrijk ontving, deed het hof van Versailles hiervoor inderdaad alle moeite, en daar Karel xii in de Europese diplomatieke wereld als een mach tige, doch onberekenbare factor genoteerd stond, was op het einde des jaars de rol, welke Zweden in het komende seizoen zou spelen, een punt van grote zorg voor de regeringen der Grote Alliantie. Murray III-244. 2) De Nederlandse politiek in deze tijd wordt behandeld in P. Geyl, 'Nederland's staatkunde in de Spaansche Successieoorlog' (Med. Kon. Ak. v. Wetn, Afd. Letterkunde, 68 B nr. 6). Volgens de schrijver waren het vooral de belangen van onze handel op de Spaanse bezittingen en de Levant, welke de staatkunde der Republiek ondergeschikt maakten aan die van Groot-Brittannië. 173

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 199