In Zuid-Duitsland had men aan verschillende hoven al vroeg in het
jaar de lucht van een dreigend Frans offensief. Reeds 31 Januari
kwam te Heilbron een conferentie van de vier Westelijke Kreitsen
(de Boven- en Nederrijnse, de Frankische en de Schwabische) bijeen
om, onder voorzitterschap van de keurvorst van Mainz, maatregelen
te beramen tot gemeenschappelijke verdediging. De Staten zonden
er Dopf heen om poolshoogte te nemen van de toestand. Hij diende
een lijst met een aantal vragen in met betrekking tot de toestand der
weermiddelen en de tijd, welke benodigd zou zijn om een redelijke
krijgsmacht op de been te brengen. De antwoorden luidden niet on
gunstig, doch een lange ervaring leerde, dat wie op de toezeggingen
der Kreitsen staat maakte, vast en zeker bedrogen uitkwam. Slechts
één ding was duidelijk, n.l. dat zij voor financiële en militaire hulp
voornamelijk op de Staten rekenden. Ook stond te vrezen, dat de het
meest blootgestelde Kreitsen, de Frankische en Schwabische, zich
neutraal zouden verklaren, een voorbeeld dat misschien aanstekelijk
zou kunnen werken1).
Omstreeks dezelfde tijd werd de heer van Almelo, thans graaf
van Rechteren, door de Staten belast met een zending naar de
hoven van Hannover, Düsseldorf en Kassei.
Met de keurvorst van Hannover zou hij de kwestie der opvolging
van de op 4 Januari overleden prins Louis van Baden bespreken
met de paltsgraaf en de landgraaf van Hessen-Kassel het verblijf hun
ner troepen in Italië, waarvoor de toestemming dezer vorsten nodig
was 2).
Wat de opvolging van de markgraaf aangaat, kwam Marl
borough krachtig bij de Keizer op voor de keuze van graaf Guido
van Starhemberg, in wiens militaire eigenschappen hij terecht
veel vertrouwen stelde. Tenslotte werd op de Rijksdag te Regens
burg de markgraaf van Bayreuth, de oudste der veldmaarschalken,
als algemeen rijksmaarschalk benoemd. Er werd nog een poging
gedaan om Eugenius nevens hem benoemd te krijgen, doch deze
bedankte voor de weinig aanlokkelijke waardigheid. Daar van
Bayreuth als veldheer niet veel viel te verwachten, hoopte Marl
borough, dat Starhemberg althans als zijn onderbevelhebber zou
worden aangewezen, doch ook in deze hoop werd hij teleurgesteld.
Zoals de zaken nu stonden, was de vrees alleszins gewettigd, dat de
oorlogvoering aan de Bovenrijn voorlopig hetzelfde weinig opwek-
x) Lamberty IV-385^ 388. Na de conferentie begeeft Dopf zich, in opdracht der Staten-Generaal,
naar Regensburg en Wenen, zie V. 't Hoff nrs. 487-490.
2) Lamberty IV-386 (vlg. Lamberty had Lod. v. Baden zich steeds tegen de schepping van het
negende keurvorstendom verzet, vandaar zijn slechte verstandhouding met de keurvorst van
Hannover); Pelet VII-42Verbaal Ged. te Velde 10 Augustus 1707 (St.Gl. 8223).
l8l