slinks doorgevoerde afwijking van het genomen besluit, waartoe hij zich, gelijk reeds meermalen was gebeurd, door Marlborough had laten bepraten. De Hollandse generaals waren hogelijk ontsticht over de 'retraite honteuse', doch er viel weinig meer aan te ver anderen. Wij denken hierbij onwillekeurig aan het woord van Saksen-Weimar, toen hij tegen de orders stand hield bij Quatre- Bras'Ik heb nooit gehoord dat men een veldtocht met een terug tocht begint'. Marlborough's beweegredenen waren, behalve de te vrezen vijandelijke overmacht, de juist dezer dagen begonnen onderneming tegen Toulon, waarvan hij de uitkomst wilde afwachten alvorens iets te riskeren; zou Vendome zijn macht verzwakken, hetzij door een beleg, hetzij door een detachement naar Provence, dan wilde hij 'profiter de l'occasion'. Een herhaling dus ongeveer van de tactiek van 1704. Blijkbaar zijn ook niet alle gedeputeerden even ontstemd over de gang van zaken geweest als Goslinga. Hij zegt trouwens reeds eerder: 'La superiorité des ennemis et 1'attente de 1'expedition de Toulon obligeoient le Due avec concert de quelques-uns des Deputes de ne rien risquer dans cette situation'. Overbodig ook te zeggen, dat in Goslinga's verhaal onjuistheden voorkomen; zo geeft hij een geheel verkeerde sterkte van het Franse leger op, en laat hij de mars op Soignies de 22e in plaats van de 26e geschieden. Wat met grote duidelijkheid blijkt, is echter ditdat de gedepu teerden óf, met goslinga, tegen de terugtocht waren óf, voorzover zij die goedkeurden, in volkomen overeenstemming met Marl borough handelden. Niettemin werpt de hertog ook in dit geval wederom de schuld op de gedeputeerden. In lijnrechte strijd met de waarheid schrijft hij de 30e uit het kamp van Diegem aan Godolphin for instead of coming to this camp, I would have marched yesterday to Nivelle, but the deputies would not consent to it, telling me very plainly, that they feared the consequence of that march might be a battle1). In een brief van dezelfde datum uit het kamp van Beaulieu (of Diegem) aan Heinsius gericht, zet Marlborough nogmaals zijn Over de terugtocht, behalve de brieven van 30 Mei, in noot 1, p. 191, vermeld: Goslinga, Mémoires 31-35". Men zal opmerken dat Goslinga in zijn brief van de 30e aan de raad pensionaris het punt van geschil verzwijgt. Geldermalsen en Van Collen verklaren zich met de terugtocht accoord op grond van de nader gehouden verkenning (Zie bijlagen 2$ en 26). Marlborough aan Harley 30 Mei 1707, bij Murray III-383. De gedeputeerden de schuld: Coxe II-221 (geheel foutieve lezing aid. p. 223); Pelet VII-28; G. M. Slothouwer: 'De staatsman Sicco van Goslinga', Leidse dissie, Den Haag 1885, p. 21-31. I94

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 220