deerde korps te Oudenaarde had althans het gevolg, dat la Mothe
met zijn cavalerie naar Frelinghem, niet ver van Comines, terug
keerde, zonder dat echter in deze streken verder iets bijzonders
werd verricht1).
Van meer belang was, dat Vendome zich in deze tijd tot zijn
eerste detachement genoodzaakt zagop bevel van de koning moest
hij vier bataljons naar Zuid-Frankrijk zenden, om TessÉ bij te staan
tegen de dreigende inval van Eugenius van Savoye. De 16e Juni
vertrokken zij naar Philippeville. Op het einde der maand volgde
een tweede detachement, ditmaal naar Zuid-Duitsland, waarheen
de keurvorst 3 bataljons en 4 eskadrons zond ter ondersteuning van
Vxllars bij zijn operaties in het Neckargebied 2).
Deze detachementen waren nochtans niet van voldoende ge
wicht om de onderlinge krachtsverhouding ingrijpend te wijzigen.
Het bleef dus van weerskanten bij kleine acties, waarbij aan ge
allieerde zijde vooral de huzaren zich onderscheidden. Zo konden
de gedeputeerden de 1 2e in hun verbaal aantekenen, dat 40 van
onze huzaren een partij van 100 ruiters verslagen, de commandant
en 35 man gevangen genomen en 66 paarden buitgemaakt hadden.
Ook meldden zij7 dat in 2 a 3 dagen niet minder dan 70 huzaren
met hun paard en volle uitrusting, naar de geallieerden waren over
gelopen. De meesten waren, gelijk Goslinga meedeelt, Hervormd
van geloof, en zij wilden gaarne bij ons dienst nemen 3).
Het werd begin Augustus voor de lang verwachte inval van prins
Eugenius in Provence de gehoopte wijziging in de toestand bracht.
De eerste dier maand bericht de koning aan Vendome, dat hij
besloten heeft, nog 13 bataljons en 6 eskadrons van diens leger naar
Zuid-Frankrijk te zenden. De £e Augustus gaan zij op mars. Met de
twee vorige detachementen beduidde dit dus een verzwakking van
20 bataljons en 11 eskadrons 4).
De verandering kwam niet geheel onverwacht.
Uit brieven van Eugenius aan Marlborough, 14 Juli ge
schreven, was reeds bekend, dat de keizerlijken de overgang over
de Var hadden geforceerd, en daar ook de expeditie tegen Napels
gunstig verliep, achtten de gedeputeerden zich gerechtigd tot de
conclusie, dat de algemene toestand, waarop de resoluties van 1 en
4 Juni gebaseerd waren, aanmerkelijk was gewijzigd. Zij vroegen
Ouwerkerk a.d. St.Gl. 6 Juni; Geldermalsen aan Heinsius, kamp van Meldert 20 Juni 1707
(Heins. arch. 1172); Pelet VII-36.
2) Pelet VII 37, 38.
3) St.Gl. 8223. Reeds eerder gelukkige huzarenactiesMurray III-382, 383. Goslinga aan Heinsius
13, 16 Juni (Heins. arch. 1118).
4) Pelet VII-39 vlg.
20I