rots, waardoor opvolgende terrassen werden gevormd, die afzonder
lijk konden worden verdedigd. In het midden verhief zich op het
hoogste punt het reduit, aansluitend aan de hoofdwal. Doordat het
tracé der werken in hoofdzaak door het beloop van de rots werd
bepaald, waren de mogelijkheden tot flankering slechts gering: een
belangrijk nadeel in een tijd waarin de gehele verdediging feitelijk
op flankering berustte. Eigenlijke buitenwerken ontbraken; alleen
bevonden zich aan de Noordkant buiten de omwalling enige huizen
en naar het schijnt ook een kerk, welke ter verdediging waren
ingericht.
Het voornaamste voordeel dat de verdedigers bezaten was de
dominerende opstelling van hun geschut, dat daardoor een groot
overwicht had boven de vijandelijke batterijen, en voorts de
moeilijkheid van het graven en mineren in de harde rotsen. Het
kasteel deelde dus in de voor- zowel als in de nadelen van dergelijke
bergvestingen. Tot de laatste behoorde ook de zichtbaarheid van
het muurwerk, en ten slotte de omstandigheid dat de werken niet
op het doen van uitvallen waren ingericht, zodat de verdediging
een passief karakter droeg, en hoofdzakelijk artilleristisch werd
gevoerd.
Aan de beschrijvingen van het beleg, zowel van Quincy als van
Rynevelt, heeft men weinig houvast. Laatstgenoemde bepaalt er
zich toe, mee te delen dat 's vijands batterijen de 28e gereed waren,
en hij die dag het vuur opende met 46 stukken en 12 mortieren.
Quincy treedt meer in bijzonderheden, doch de werken die hij
noemt zijn bij gebreke van een bruikbare plattegrond niet te
identificeren. Van de aanvang af werd gevuurd met de twee in de
stad opgestelde mortieren. Intussen werden tegen de Noordzijde
de loopgraven aangelegd en onder grote moeilijkheden batterijen
gebouwd, waarvan de eerste naar het schijnt de 2 je October het
vuur openden. Die dag liet men een kerk en enige huizen buiten
het kasteel springen, waarvan de verdedigers waaronder enige
boeren met hun vee zich binnen het laatste terugtrokken. Het
aantal stukken werd successievelijk tot een dertigtal opgevoerd;
genoemd worden althans een batterij van 11, een van 8, en twee
van stukken, benevens een van twee mortieren. De 27e waren
de sappes gevorderd tot aan een retranchement van fascines van de
belegerden, waar een logement werd gemaakt; de 29e kwam men
tot aan de bedekte weg. Intussen waren reeds op verschillende
plaatsen bressen geschoten, en was het geschut der verdedigers
grotendeels tot zwijgen gebracht. Sinds de 29e, wordt gezegd,
vuurden de belegerden nog slechts met drie stukken en twee kleine
247