stekende basis te Duinkerken. De Republiek bracht twee eskaders
in zee, resp. tot begeleiding van de Oostindische retourvloot, en tot
beveiliging van de Noordzee. Beide waren 10 a 12 grote schepen
sterk, onder bevel resp. van Schrijver en Van der Dussen. De
retourvloot kwam zonder schade binnen, doch overigens behaalde
de Franse admiraal Forbin met zijn te Duinkerken uitgeruste
scheepsmacht belangrijke voordelen.
Na het vernielen van een Britse koopvaardijvloot verplaatste deze
zeeman het toneel zijner werkzaamheid zelfs naar het hoge Noorden,
waar hij het op de z.g. Moscovievaarders had gemunt. Inderdaad
gelukte het hem, een aantal dezer schepen bij de kust van Lapland
te nemen en te verbranden, ten dele zelfs in een z.g.neutrale Deense
haven.
In Engeland heerste grote wrevel over de blijkbaar onvoldoende
bescherming der koopvaardij. In het Parlement richtte deze zich,
niet zonder politieke bijoogmerken, tegen Marlborough's broer,
de admiraal George Churchill.
Ook de bezwaren, aan het convooistelsel verbonden, kwamen
hierbij ter sprake. Het in convooi varen toch betekende, gelijk ook
de ervaring der jongste wereldoorlogen heeft bewezen, op zich zelf
reeds een zware druk op het handelsverkeer.
Vanwege de Admiraliteit werden echter gegevens bekend ge
maakt met betrekking tot de wederzijdse verliezen, waaruit zou
blijken, dat de door de Fransen geleden schade die der Britten
altijd nog overtrof. De Engelsen hadden sinds het uitbreken van de
oorlog tot December 1707 volgens deze officiële opgaaf 1346
vijandelijke koopvaarders buit gemaakt en 1146 verloren, waarvan
er 300 waren hernomen. Bovendien waren in die tijd 70 Franse
oorlogschepen genomen of tot zinken gebracht, tegen 3^ Engelse.
De beroering in het Parlement had dan ook geen onmiddellijke
gevolgen en in de volgende jaren verbeterde de toestand aan
merkelijk, zodat op het einde van de oorlog het aantal uitgeklaarde
schepen zelfs een vijfde groter was dan bij het begin1).
26l
Trevelyan, 'Ramillies' 321-324.