Villars zijn jongste inval niet tot Beieren uitgestrekt en hier keurvorst Maximiliaan in zijn gezag hersteld had. De Keizer, evenals de Schwabische kreits en Wurtemberg riepen steeds om hulp in de vorm van leningen, welke de Republiek onmogelijk kon verstrekken. Hier waren de belastingen tot het uiterste opgeschroefd, en het crediet overspannen, hetgeen duidelijk bleek uit de steeds stijgende rentevoet. Engeland was er in dit opzicht heel wat beter aan toehier toch ging de interest van jaar op jaar omlaag. Het liefst zou Heinsius onder deze omstandigheden een nieuwe inval in Frankrijk vanuit Italië gezien hebben, gepaard met een landing op een of ander punt van de Franse kust. Dit zou in elk geval een goede diversie opleveren voor de oorlog in de Nederlanden, en de Engelse vloot tot haar recht doen komen. Men mag echter be twijfelen of de raadpensionaris aan de uitvoerbaarheid dier plannen werkelijk heeft geloofd. Voor een nieuwe inval in Frankrijk zou men de medewerking van de Keizer, na het Toulonse avontuur, zeker niet krijgen, en de landingsplannen hadden tot nog toe niet dan teleurstelling opgeleverd. Van belang was de vraag, waar Eugenius van Savoye dit jaar zou optreden. Marlborough zowel als Heinsius zouden hem gaarne het opperbevel in Spanje hebben zien toegewezen. Beiden drongen hierop aan bij de Keizer, doch de raadpensionaris voorzag reeds, dat de 'cabale' zulks zou verhinderen. Het Weense hof voelde er dan ook niets voor en, wat misschien de doorslag gaf, de prins zelf was ten enenmale ongeneigd, zijn reputatie te wagen in een land, waar voor een veldheer zo weinig eer viel te behalen. Aan de Rijn zou George Eodewijk, de Hannoveraanse keurvorst en latere Engelse koning, het bevel voeren. Hij wilde daarom ook de in dienst der zeemogendheden staande Hannoveraanse troepen voor dit oorlogstoneel bestemmen, wat evenwel bij Heinsius en Marl borough op grote tegenstand stuitte. Hoewel de Staten nog in Februari hun gezant te Wenen, Hamel Bruynincx, opdracht gaven, op het zenden van Eugenius naar Spanje aan te dringen, bleef de Keizer bij zijn weigering, om redenen welke men ten slotte kan billijken. Zo vroeg Sinzendorf, tijdens een onderhoud met Hamel Bruynincx, wat de zeemogendheden zouden zeggen, indien de Keizer voorstelde Marlborough naar Spanje te zenden1). Weensche Gez. Ber. II-397, 402. 266

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 296