Britse troepen te Oostende. Nog vóór het einde der maand had reeds een Engelse vloot zee gekozen onder Byng tezamen met drie Nederlandse schepen blokkeerde zij de haven van Duinkerken. Tien Engelse bataljons, waarvan zeven uit Gent, moesten zich gereed houden om zich op het eerste bericht te Oostende in te schepen. De 4e Maart gaf de staatssecretaris Boyle in het Lagerhuis officieel kennis van de Franse toerustingen te Duinkerken, van de voorge nomen landing in Schotland, van de ter zee en te land reeds ge troffen tegenmaatregelen, en van de volledige bereidwilligheid der Staten-Generaal om zo nodig met alle beschikbare land- en zeestrijd krachten te hulp te komen. Met grote voldoening en betuigingen van onwankelbare trouw aan de koningin werd de mededeling door het Lagerhuis ontvangen. Zowel in Engeland als in de Republiek heerste dan ook grote ongerustheid, vooral wegens de geringe macht aan geregelde troepen welke in Engeland aanwezig was (behalve de garde en 'Household- troops niet meer dan negen bataljons en enige compagnieën dragonders), hoewel men zich, gezien de krachtsverhouding ter zee, van het dreigende gevaar ongetwijfeld een te grote voorstelling maakte1). Wat de blokkade van Duinkerken aangaat, deze was, overeen komstig de rijke ervaring der Nederlanders op dit gebied, op de duur niet in staat, het uitlopen te beletten. De 17e Maart voer Forbin het zeegat uitzes dagen later kwam hij ten anker voor de Firth of Forth, met de bedoeling zich van het kasteel van Edinburg meester te maken. Byng, die dezelfde dag als zijn tegenstander met de 10 bataljons zee had gekozen, was reeds met zijn vloot in de nabijheid. Bij gebreke van enig teken van medewerking van de landzijde zag Forbin van de landing af. Rondom Schotland en Ierland werd de thuisreis aanvaard, en gelukkiger dan de Armada van i^88, bereikte de vloot met verlies van slechts één schip de Franse havens. De Pretendent mocht, hoewel hij zich slechts node bij de terugtocht had neergelegd, tenslotte nog van geluk spreken 2). Aan beide kanten der Noordzee had men het gevoel, dat een groot gevaar was afgewend. Marlborough en Godolphin legden eer in door hun wijze maatregelen, in dit critiek tijdsgewricht ge nomen, en het resultaat was een krachtige versterking van de Whighs, immers de meest verbeten vijanden van de overzeese belagers, en betrouwbaarste steunpilaren van de bestaande staat- b Trevelyan, I.e. Hs. XVII; Churchill II, 317-321Pelet VIII-p. $,6; St. Simon, Mémoires T. XI, Chap. 193. Murray 111-697 vlg. Ongerustheid in de Republiek: Eur. Mere. 264. 2) Trevelyan, I.e. 342-34$. 268

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 298