van omstandigheden te worden aangewend. Ten slotte was nog vastgesteld, dat het Moezel- evenals het Rijnleger zich tussen 20 en 2$ Mei zouden verzamelen, in de stille hoop, dat deze termijn niet al te veel zou worden overschreden Na zijn terugkeer in Den Haag had Marlborough aldaar nog een leerzaam onderhoud met de heren van Amsterdam. Tot zijn ver rassing spraken zij de hoop uit, dat de koningin zou instemmen met het doen van vredesvoorstellen in de aanstaande zomer, indien deze van Franse zijde achterwege bleven. 'This from the most zealous part of the dutch' zo schreef de hertog, 'has very much alarmed me'. Begrijpelijk, waar deze heren tenslotte meer gewicht dan Heinsius in de schaal konden leggen. Voorts verlangden zij, dat de koningin spoedig orders zou geven om de onderhandelingen over de barrière te beginnen, en verklaarden zich hunnerzijds bereid, alle steun te verlenen tot handhaving van de unie met Schotland en de protes tantse troonopvolging. Deze taal van de 'most zealous of the dutch', waarnaar hij de stemming der overigen wel kon afmeten, vervulde de hertog met grote zorg. Zijn enige hoop om het 'uitbreken' van de vrede te voorkomen was nog gelegen in een doorslaand succes in de op handen zijnde veldtocht. De 7e Mei vertrok hij naar Gent; vandaar enkele dagen later naar Brussel 2). Aan Franse zijde had, als steeds, het opmaken der plannen minder voeten in de aarde dan in de veelhoofdige Grote Alliantie. Ondanks geld- en mensengebrek werden wederom vijf legers te velde ge bracht. In Spanje zou 's konings neef Lodewijk van Orleans, de latere regent, wederom het bevel voeren, met de maarschalk Bezons als onderbevelhebber. Een tweede leger zou van Roussillon uit tegen Catalonië opereren, als voorheen onder Noailles. Villars werd belast met het bevel in Dauphiné, Maximiliaan van Beieren met dat aan de Rijn, met bijstand van Berwick 3). Weinig gelukkig waren de beschikkingen ten aanzien van het bevel op het voornaamste oorlogstoneel, de Nederlanden. Opper bevelhebber werd hier de hertog van Bourgondië, Lodewijks oudste kleinzoon. Hij had, gelijk wij weten, in 1702 met weinig succes gediend, en was daarna niet meer te velde geweest. De thans 27-jarige pupil van FÉnÉlon stond bekend als een nobel, degelijk en devoot man, doch met weinig capaciteit. De eigenlijke leiding was toegedacht aan zijn onderbevelhebber Vendome, dapper, bekwaam en energiek, doch wat te heet gebakerd. De bedoeling x) Murray HI-71^. 2) Coxe II-41 Murray III-719, IV-7. 3) Pelet VIII-4, S. 27I

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 301