guère en eloigner l'armée, de peur que les ennemis n'y reviennent et ne nous en chassent'1). Voor Marlborough's plan viel dus zeer zeker iets te zeggen. Geldermalsen zag er geen onoverkomelijke bezwaren in. Niettemin is begrijpelijk, dat het anderzijds op grote bedenkingen stuitte; met name bij Van den Bergh, vertegenwoordiger van de Staat te Brussel, alsmede bij vele, zo niet alle generaals die zich daar be vonden. De indruk, die het prijs geven der steden in geheel Europa zou maken, de invloed er van op de stemming in de Zuidelijke Nederlanden en op de Spaans-Nederlandse troepen in geallieerde dienst, mocht men niet onderschatten. Overal zou de ontruiming als een bewijs van zwakheid worden uitgelegd. De kans was niet denkbeeldig, dat de vijand, eenmaal in het bezit der steden, zich er zou weten te handhaven, en dan zou men elders al zeer belangrijke veroveringen moeten maken, wilden zij opwegen tegen het verlies van het hart des lands, de regeringszetel, en het rijkste, dichtst bevolkte en vruchtbaarste deel van Brabant. Merkwaardig hoe spoedig de zaak uitlekte. In Januari kwam Cadogan met het voorstel uit Engeland in Den Haag, weinige dagen nadien wist men er van in Bergen aan het hof van de keurvorst van Beieren, en in Februari was het in Brussel het nieuws van de dagverslagenheid bij de aanhangers van Oostenrijk, de 'Kurassiers', vreugde bij de Fransgezinden oftewel 'Carabiniers'. In Den Haag aarzelde men lang met de accoordverklaringeerst toen Marl borough en Eugenius in April in Den Haag kwamen en van gelijke opinie bleken, gaf men toe. Eind April werden althans de archieven der regeringscolleges naar Antwerpen overgebracht, een maatregel die in geen geval kwaad kon. Protesten van de Raad van State te Brussel waren vruchteloos. Men zag hier de ontruiming al in het verschiet, en vele families vluchtten naar Antwerpen. Aan de stemming ten opzichte van de bondgenoten kwam dit alles niet ten goede 2). Pelet VIII-373. 2) Men vindt Marlborough's plan ontwikkeld in een brief van Geldermalsen aan Heinsius, on gedateerd doch van vóór de opening van de veldtocht dagtekenende (Heins. archief 1269). Voorts over deze zaak: Veenendaal 184-189; Lamberty V-101, 102; Murray III-663 (Van het hier ge noemde fort Caesar is de plaats mij niet bekend)V. 't Hoff nr. 396. 273

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 303