de Moezel gedwongen zou zijn, met voorzichtigheid ('un peu de caution') moeten handelen, d.w.z. defensief blijven1). De 2ie Mei was het grootste deel van het geallieerde leger bijeengetrokken in een kamp tussen Anderlecht en St. Quintins- Lennick, ten W.Z.W. van Brussel. De Engelsen, Denen en enkele andere troepen sloten zich enkele dagen later aan. De gehele sterkte bedroeg 112 bataljons en 180 eskadrons, met ongeveer 120 stukken en 60 pontons. Schat men de bataljons op 600 man en de eskadrons op 140 ruiters, dan moet het leger dus een goede 90 000 man hebben geteld. De gedeputeerden te velde voor dit jaar zijn alle oude bekenden, n.l. Van Collen, Van Hardenbroek, Goslinga, Van Rechteren, die voorlopig nog in Duitsland vertoefde, Van Zallik en Van Geldermalsen 2). Het Franse leger stond de 21e deels bij Bergen, deels bij Mau- beuge; de 23e kampeerde het in zijn geheel bij St. Symphorien, even ten Z.O. van Bergen, achter de Haine. De sterkte wordt als ge woonlijk enigszins verschillend opgegeven, doch bedroeg volgens de waarschijnlijkste opgaaf 131 bataljons en 216 eskadrons, met ongeveer 80 stukken 3). Het was dus belangrijk sterker dan de ge allieerden. De infanterie der bondgenoten had echter ontegen- zeggelijk haar grotere geoefendheid voor, met name in het vuur gevecht, waarop destijds alles aankwam. Ook volgens Lodewijk xiv was de Franse infanterie 'moins accoutumée a tirer que la leur'. Daarentegen was de koning overtuigd van de superioriteit der Franse cavalerie, 'tant par la qualité que par la quantité', ondanks de ervaringen van Hochstadt en Ramillies. Men wilde er aan Franse zijde dan ook naar streven, indien mogelijk in open terrein slag te leveren, waar de ruiterij tot haar recht zou komen, en doorsneden terrein vermijden 4). De leidende gedachte van Vendome bij de opening van de veld tocht vindt men in zijn brief aan de koning van 21 Mei. Evenmin als bij Marlborough stond bij de Franse legerhoofden van huis uit de slag op de voorgrond. Vendome wilde, in overeenstemming met x) Murray IV, 20-22. 2) De ordre de bataille der beide legers in Eur. Mere. 310. Goslinga en Geldermalsen kwamen eerst juli in het leger. 3) Pelet VIII-8. Vlg. de ordre de bataille in de Eur. Mere. 121 bataljons en 198 eskadrons. Vlg. de staat bij Pelet p. 379 i6j eskadrons, doch zonder de dragonders (38 eskadrons). De staat bij Pelet telt ook 2 bats artilleristen en 1 batn bombardiers mee, en bevat ook een brigade van 4 bataljons die in de Eur. Mere, ontbreekt. Volgens door de geallieerden ontvangen berichten telde het Franse leger 134 bat8 en 218 esks (Ouwerkerk a.d. St.Gl. 24 Mei; St.Gl. jo2o). 4) Lod. XIV aan Vendome, Marly 20 Mei, bij Pelet VIII-9. Belangrijk voor de kennis der over wegingen aan Franse zijde zijn de memorie's van Chamlay van 13, 17, en 22 April, bij Pelet VUI, 35"9"376- Chamlay, hoewel geen krijgsman, was een der meest gewaardeerde raadgevers van de koning in zaken, de oorlogvoering betreffende. 27 5

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 305