met die van het vorig jaar; alleen was er nu meer reden voor de
terugtocht wegens 's vijands overmacht. Een maand bleven beide
legers nu werkeloos; de bondgenoten in het kamp van Terbanck,
zoals het naar Marlborough's kwartier wordt genoemd, de
Fransen in dat van Genappe. Marlborough wachtte op de komst
van Eugenius; Vendome ontwierp verschillende plannen, welke
öf onuitvoerbaar bleken, öf de goedkeuring van de koning niet
konden verwerven, dan wel afstuitten op meningsverschil met
Bourgondië. Zo verwierp de koning zowel het beleg van Hoey,
als een plan, om met verstandhouding van binnen, Brussel te over
rompelen1). Aldus bleef de tijd, waarin Vendome zich sterker wist
dan de tegenpartij, onbenut, en de maand verging zonder gebeurte
nissen van enig belang. Alleen werd aan de kant der geallieerden
een klein detachement gevormd onder Murray, dat bij Gent werd
geposteerd, om het hoofd te bieden aan La Mothe, die met enige
troepen bij Comines kampeerde. Murray's detachement bestond
uit 3 Engelse bataljons, kort tevoren te Oostende geland, en het
regiment dragonders van Audegnies van 4 eskadrons. Bovendien
wierp Marlborough, n'en déplaise het ontruimingsplan, veilig
heidshalve een viertal bataljons in Brussel, zodat Vendome's over
macht nog enigszins werd vergroot. Een beleg, hetzij van Hoey,
hetzij van Ath, zouden de bondgenoten dan ook moeilijk hebben
kunnen beletten 2).
Intussen zag Marlborough vol verlangen uit naar enig bericht
van de Moezel. Zoals men weet, zou het leger hier uiterlijk 30 Mei
verenigd hebben moeten zijn. Ieder bericht daaromtrent bleef
echter uit, en van Eugenius had Marlborough niets meer gehoord
sedert de laatste samenkomst in Hannover. In de hoop, dat de
prins toch eerstdaags op het oorlogstoneel zou verschijnen, zond
hij hem 30 Mei, nog uit het kamp van St. Renelde, een schrijven,
dat, na een uiteenzetting van de algemene toestand, een formele
uitnodiging bevat om met alle beschikbare troepen in een 'marche
subite naar de Nederlanden te komen. Met de overbrenging van de
brief belastte hij de kapitein Armstrong van de 'Foot Guards'.
Deze moest zich te Koblenz in verbinding stellen met Rechteren,
deze een afschrift van de brief overhandigen, en met de gedeputeerde
samen alle maatregelen treffen om de afmars van het Moezelleger
voor te bereiden en prins Eugenius, zodra hij zou zijn aangekomen,
van voorlichting te dienen. De cavalerie moest vooruit marcheren,
Over de aanslag op Brussel: d'Haussonville in „Revue des deux Mondes" Mei/Juni 1902,
p. 861, '62. Over de plannen van Vendome: Pelet 20-23.
2) Pelet VIII-23; Ged. te velde a.d. St.Gl. 9 Juni (St.Gl. 8224).
278