de infanterie zo snel mogelijk volgen. Voor brood moest gezorgd worden te Düren en Maastricht, waarlangs de mars zou gaan. Arm strong had de tocht reeds enkele malen met de Britse troepen gemaakt, en was dus met de marsroute op de hoogte1). Nauwelijks was Armstrong de xe Juni vertrokken, of de hertog ontving brieven uit Wenen van 19 Mei, waaruit bleek, dat de komst van zijn strijdmakker voorlopig nog niet was te verwachten. Een ernstige tegenslag en, gezien des vijands overmacht op het Noordelijk oorlogstoneel, niet zonder bedenking. Om de vijand aan de Moezel althans enigszins vast te houden, ('a fin de donner l'alarme et obliger les ennemis a prêter attention') kreeg Rechteren de aanwijzing, een detachement van omstreeks 4000 man in de richting van Trier vooruit te schuivenhet zou zich dan later bij de mars naar Brabant kunnen aansluiten. Over dit laatste mocht hij echter met geen sterveling spreken, zelfs niet met de erfprins van Hessen. Het blijkt niet, dat van deze beweging iets is gekomen, vermoedelijk omdat geen voldoende troepen aanwezig waren 2). Met de concentratie van het Moezelleger toch ging het alles behalve naar wens. Als voornaamste verzamelpunt was aangewezen Kastellaun, een plaats ongeveer 3 5- km ten Zuiden van Koblenz. De Hessische en Saksische troepen hadden 13 Mei hun garnizoenen verlaten en zullen ongeveer op tijd ter plaatse zijn geweest. Anders was het met de keizerlijke regimenten, wier uitrusting, recrutering en remontering als gewoonlijk vertraagd werd door geldgebrek. Bovendien weigerde men hun te Rheinfels, dat in Hessisch bezit was en waar zij de Rijn moesten passeren, de doortocht. Zodoende kwam de infanterie eerst omstreeks 10 Juni op de plaats van be stemming, doch de ruiterij niet voor het einde der maand. Met de Paltsische legerscharen ging het niet veel beter. De keurvorst toch was nog steeds met de Keizer in onderhandeling over zijn belening met de Bovenpalts, en zorgde dat het successievelijk afmarcheren van zijn contingent gelijke tred hield met de stand dezer onder handelingen. Op het laatst van Juni was het met de Bovenpalts ongeveer in orde, en waren de troepen van de keurvorst ter plaatse. Ook de 1 2 stukken veldgeschut waren intussen gearriveerd, zodat het leger de 28e gereed was voor de afmars. Van de 'streefdatum' van 20 Mei was dus niet veel terecht gekomen. Van de artillerie welke door de Duitse vorsten zou worden bijeengebracht, en waar voor Rechteren de zorg op zich zou nemen, maakt de geschiedenis geen melding meer. Lamberty heeft vermoedelijk gelijk gehad, met 279 X) Murray IV, 37-39, 4ï-47. 2) id. p. 47.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 309