Het schijnt zonderling, dat de Beierse keurvorst en Berwick nog
rekening hielden met de mogelijkheid, dat de afmars slechts een
'feinte' was, om hen van Homburg weg te lokken en dan snel voor
deze plaats het beleg te slaanin allen gevalle bepaalden zij zich er
voorlopig in hoofdzaak toe, het Noordelijkste korps, dat van St.
Fremont, naar Remich aan de Moezel te zenden, en hier een brug
te slaan. Eerst toen alle twijfel was opgeheven zetten zij hun strijd
krachten bij gedeelten over Luxemburg naar Namen in mars. Zo
doende ging St. Fremont met een voorhoede van 17 bataljons en
26 eskadrons de 3e over de Moezel; de rest volgde, in drie echelons
van de ^e tot de 7e.
Eugenius had dus een belangrijke voorsprong. De gezamenlijke
Franse korpsen waren niet veel minder sterk dan het leger van
Eugenius, n.l. 34 bataljons en 6^ eskadrons. Berwick geleidde de
troepen naar de NederlandenMaximiliaan vertrok naar de Boven-
rijn om aldaar het bevel van Du Bourg over te nemen, met het
onbehaaglijk vooruitzicht dat hij practisch werkeloos zou moeten
blijven, of, gelijk Berwick zegt 'les bras croisés' x). Alvorens al
deze strijdkrachten op het Noordelijk oorlogstoneel verschenen,
hadden aldaar gebeurtenissen met verstrekkende gevolgen plaats
gegrepen, welke wij thans willen beschrijven.
VERRASSING VAN GENT EN BRUGGE;
VENDÖME'S MARS NAAR DE DENDER
Gelijk in het vorig hoofdstuk werd beschreven, was de aanslag
op Antwerpen mislukt. Een soortgelijke aanslag, eveneens met ver
standhouding van binnen, had VendÖme tegen Brussel willen te
werk stellen, doch het plan stuitte af op de tegenstand van Bour-
gondië, die het te gewaagd vond. Van Bergeyck, die in allerlei
plaatsen zijn geheime betrekkingen had, ging vervolgens het plan
uit van een overrompeling van Gent en Brugge, en de koning
hechtte er ditmaal zijn goedkeuring aan. Het denkbeeld was niet
nieuw; in memories van Chamlay en anderen wordt reeds een
aanval op Gent overwogen, zij het in enigszins andere vorm. Op
HOOFDSTUK III
Pelet VIII-22, 329-331Berwick, Mém. II-9.
282