défait et triste', om zich persoonlijk van de toestand op de hoogte te stellen. De gedeputeerden vergezelden hem, doch na enige tijd veranderde Marlborough van opinie, zeide dat het geen zin had, verder te gaan, daar het te laat was om nog iets te beginnen, en keerde naar zijn kwartier, dat drie uur gaans van de plaats der voor hoede lag, terug. De generaals kregen order, verder naar eigen inzicht te handelen. Het kwam dus neer op Ouwerkeric, maar deze zienderogen verzwakkende, oude krijgsman kon bezwaarlijk de ver eiste geestkracht opbrengen, om in moeilijke omstandigheden het bevel te voeren. Er was dus feitelijk geen leiding, terwijl de troepen slechts successievelijk arriveerden. De toestand scheen enige tijd critiek, toen men uit 's vijands bewegingen meende op te maken, dat hij een aanval in de zin had. Johan Willem Friso, kreeg, toen hij met de infanterie van de linkervleugel bij St. Quintins-Lennick aankwam, het dringend verzoek van Bülow, commandant van een deel der cavalerie, om zich te haasten, daar de vijand volgens deze de voorste troepen al had 'gepousseerd'. De prins vormde inder haast een slagorde door een zevental Engelse bataljons, die vóór hem marcheerden, zo goed als het ging in heggen op te stellen, en daar achter zijn infanterie op twee linies te formeren. Tot de mening, dat de vijand zijn mars staakte en aanvalsplannen had, was men mogelijk gekomen doordat Albergotti enige brigades ter flank beveiliging stelling had doen nemen. Nadere verkenning wees echter uit, dat de vijand zijn mars voortzette naar Ninove. De troepen keerden, toen het vermeende gevaar voorbij was, naar het kamp terug; Johan Willem Friso met de zijne des avonds om half negen. Eerst achteraf kwam men tot het inzicht, dat de vijand deze dag een gevaarlijke flankmars had verricht, en dat er goede kans zou geweest zijn, hem een nederlaag toe te brengen, indien niet èn de troepen èn de leiding hadden ontbroken. Goslinga had, toen Marlborough naar het kamp terugkeerde, nog aan Gelder- malsen voorgesteld om samen, in overleg met de generaals, naar bevind van zaken bevelen te geven op de rechtervleugel, maar toen zijn collega er geen heil inzag volgden beiden de hertog naar zijn kwartier1). Hier werd verder beraadslaagd over de de volgende dag te nemen maatregelen. Tilly en Dopf namen aan de conferentie deel; Ouwerkerk was naar het schijnt niet aanwezig, evenmin als Cado- Over deze affaire: Goslinga, Mém., 96-98; idem aan Heinsius 8 Juli (Arch. Heinsius 1284); id. aan Burmania 8 Juli (Archief Twickel)Geldermalsen aan Heinsius z.pl. d. (Arch. Heins. 1269, zie Bijlage 35); Joh. Willem Friso aan Amalia v. Anhalt-Dessau, kamp van Herffelingen 9 Juli (Kon. Huisarchief nr. 2017), Lamberty V-104. Taylor II, 117-120. 288

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 318