gan, die Eugenius van Maastricht naar het leger vergezelde. Goslinga stelde voor, op 's vijands achterhoede aan te vallen, die naar alle waarschijnlijkheid nog niet over de Dender kon zijn. Maar Marlborough voelde er niet voorde terreingesteldheid leende er zich volgens zijn zeggen niet toe. Dopf was van dezelfde mening, en zo bleef het bij het besluit, naar Asch te marcheren, om Brabant en Dendermonde te dekken. Intussen kwamen nog ver schillende en tegenstrijdige berichten binnen aangaande de vijand, o.a. dat hij aanstalten maakte om op de rechtervleugel aan te vallen. Hij stond thans n.l. ongeveer in de lengterichting van het kamp. De generaals van de rechtervleugel stelden dan ook voor, de leger plaats een andere, minder ongunstige richting te geven; men zag echter van deze maatregel af, als zijnde 'ni sur, ni honorable', en bovendien kon men zo nodig de bedreigde vleugel door andere korpsen doen bijstaan. Van de rechtervleugel bleven evenwel verontrustende berichten binnenkomen, en tegen middernacht gaf Marlborough bevel, daarheen 1$ bataljons en 2 g eskadrons ter versterking over te bren gen. De rest van liet leger zou bij het krieken van de dag in de wapenen komen. Het genoemde detachement behoorde tot het leger van Ouwerkerk, die zijn adjudant Van Wassenaer de nodige orders liet geven, o.a. aan 2^ bataljons van Johan Willem Friso. Tussen een en twee uur in de morgen van de 6e begaf Marl borough zich ook zelf naar de rechtervleugel, vergezeld door Goslinga en Dopf. In de vroege ochtendschemering kwamen de heren aan de molen van Tomberg, een hoog punt, waar de generaals van de rechtervleugel reeds bijeen waren, in de vaste mening, dat de vijand dicht in de nabijheid was; sommigen meenden zelfs, zijn troepen te kunnen onderscheiden. Toen het dag werd was echter geen vijand te bekennen. Na veel heen- en weergepraat, zoals Goslinga zegt, werd toen een detachement ter achtervolging ge zonden onder de generaal-majoor Schulenburg, helaas niet sterker dan vijf bataljons en tien eskadrons x). Het was dit detachement, dat de Franse treinen bij Pollaere aan trof, enige wagens plunderde en een paar honderd achterblijvers gevangen maakte, doch verder weinig kon uitrichten. Wederom C- C- de Gelder, 'Een roemrijke bladzijde uit onze krijgsgeschiedenis' (Mil. Speet. 1930 p. 631) noemt nog een tweede detachement, nl. onder Von Weene (Hessen-Kasselse luit. kol. Wehner v. Offenbach?) van 10 eskadrons, dat meer Oostelijk dan dat van Schulenburg werd uitgezonden, en bovendien dat van Bothmer naar Dendermonde, dat echter reeds de vorige dag was vertrokken. De in de tekst genoemde Schulenburg is Alexander v.d. Schulenburg, generaal-majoor derHannover- aanse dragonders, niet te verwarren met zijn neef Johan Mathias, de schrijver der bekende Gedenk schriften, die de veldtocht zonder commando bijwoonde. 289

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 319