Brugge ingesloten houden, tot hij door gebrek zou moeten capi tuleren. De gedeputeerde bepleitte zijn opinie met kracht, doch bleef niettemin alleen staan. In zijn later opgestelde memoriën worden de twee genoemde zaken, het bestormen van Gent en het blokkadeplan, niet scherp uiteen gehoudenin zijn brief aan Heinsius van de 16e spreekt hij slechts van het eerste. Hiervoor was het, toen de krijgsraad werd gehouden, feitelijk reeds te laatcie beste tijd was althans verstreken. Voor de blokkade was inderdaad veel te zeggen; ook Eugenius erkende later, dat men de vijand 'la corde au col' te pakken zou hebben gekregen. De argumenten er tegen waren, dat men mis schien maanden lang werkeloos zou blijven, met de kans dat de tegenpartij op het laatst toch nog op een of andere wijze zou ont komen: een weinig spectaculaire voortzetting na een zo schone overwinning. Het bleef dus bij het voorstel der prinsen, hoewel Eugenius wel voor Goslinga's voorstel scheen te voelen1). De 13e Juli bleef het leger nog op het slagveld kamperen, en werd de tijd intussen besteed aan het registreren der krijgsgevange nen en andere noodzakelijke bezigheden, terwijl de troepen rustten en de aankomst der broodwagens afwachtten. Goslinga deelt in zijn mémoires (p. 63) mede uit zijn brieven blijkt het niet dat de 1 3e, toen bleek, dat de vijand nog geen aanstalten maakte om Gent te verlaten, besloten werd, tot het beleg van Rijssel over te gaan, de artillerie over land aan te voeren, de 14e naar Helchin te marcheren, en de 13e Rijssel in te sluiten, om eventuele versterking van het garnizoen en de voorziening met mond- en krijgsbehoeften te verhinderen. Goslinga, die grote moeilijkheden voorzag bij de aanvoer van het geschut, wilde nochtans zijn eigen plan niet op nieuw ter tafel brengen, en legde zich bij het genomen besluit neer. Indien het juist is, dat dit besluit reeds de 13e werd genomen, en wij zien geen reden, aan Goslinga's mededelingen dienaangaande te twijfelen, moeten de prinsen nog dezelfde dag van plan zijn ver anderd, gelijk beneden zal blijken. Met de krijgsgevangenen was men min of meer verlegen. Voor lopig hadden zij, ten getale van een 7000 man, in de bedekte weg van Oudenaarde vertoefd, maar zij moesten thans naar de Republiek worden vervoerd. De weg was echter hoogst onveilig, en voor escorte en bewaking kon men niet voldoende troepen missen. Men vond er dit op, dat de soldaten onderweg niet, zoals gebruikelijk 3ï9 Goslinga, Mém. 62-64; id. 83 Goslinga aan Heinsius, Wervik 16 Juli (Heins. arch. 1284).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 351