lag, met de bedoeling, al de artillerieschepen in brand te steken.
Een sloep van de uitlegger kwam visiteren, doch hiervan werd de
bemanning ingerekend. Vervolgens enterden de partisanen enige der
schepen, terwijl de andere zich haastig in veiligheid stelden door
de ankers te kappen. Gelukkig werd slechts één schip in brand ge
stoken; verder zagen de partisanen meer heil in plunderen, totdat
zij, door het alarm aan de wal bevreesd geworden, hun schip aan de
Vlaamse kant tegen de wal zetten, en er met hun buit en een achttal
gevangenen van door gingen. De brand op het ene schip, dat o.a.
een partij handgranaten bevatte, werd nog tijdig geblust. Een ge
lukkige afloop van een incident, dat een ernstige ramp had kunnen
worden1).
Dat een beleg van Rijssel ongekende moeilijkheden zou opleveren,
werd algemeen ingezien. Misschien is dit besef niet vreemd aan een
plan dat Marlborough opperde, en waarvan wij in deze tijd voor
het eerst horen. Het gold een groot opgezette inval in Frankrijk,
met als operatiebasis een stad aan de zeekust, waarvoor de hertog
Abbeville op het oog had.
De generaal Erle zou met een vloot, waarop 6000 man waren
ingescheept met nog onzekere bestemming, een landing verrichten,
en verder zou de aanvoer over zee geschieden, onder dekking van de
Britse en Hollandse vloten. Het plan bezat grote voordelen, indien
het uitvoerbaar was. Men zou echter, behalve de Franse vestingen,
ook de legers van Vendome en Berwick in de rug hebben, en geheel
en al zijn overgeleverd aan de operatiebasis Abbeville en de over
zeese transporten. Marlborough verwachtte grote tegenstand van
de zijde der Republiek. Het Oostenrijkse stafwerk, waarvan de be
werkers hun licht bij Coxe plegen op te steken, vaart alvast uit
tegen 'die unschlüssigen und zaghaften Hollander'. Maar tot hun
geluk was het thans Eugenius, die niet aan de uitvoerbaarheid ge
loofde, en ongetwijfeld op goede gronden. De 3e Augustus schrijft
Marlborough aan Godolphin, dat hij er met niemand dan met
Eugenius over heeft gesprokenhij wilde, zo zegt Taylor, de Hol
landers de gelegenheid niet gunnen, hem dwars te zitten.
Maar Goslinga, het 'enfant terrible' van de Britse schrijvers,
weet er al de 23e Juli van, blijkens zijn brief aan Heinsius van die
datum, waarin hij o.a. schrijft:
'Milord vous mandera le plan, qu'il fait du reste de la campagne
etmêmedes quartiers d'hyver. II (d.i. het plan) est beau et grand,
mais le tout est fondé sur la prise de Si nous reussons dans l'une,
3 25
Ged. te velde a.d. St.Gl. 25 Juli (St.Gl. 502 ia). Eur. Mere. 39.