Pont a Marcq, dat hij, nadat de geallieerde voortroepen waren
teruggetrokken, in bezit nam. Het leger betrok overigens een kamp
op vier linies in een lijn Oost-West, terwijl Vendome en Bour-
gondië het voorterrein en de geallieerde stellingen verkenden. In
de loop van de dag kwam de zware artillerie uit Douai in het leger,
dat toen bijna 200 stukken bezat. Marlborough betrok zijnerzijds
een stelling tussen Frétin en Noyelles, ongeveer 9 km lang, met
Ennetières kort voor het front, ongeveer een uur gaans van het
vijandelijk kamp, en 3 a 4 km van de insluitingslinie. In de loop van
de namiddag sluit Eugenius zich met omstreeks 76 eskadrons bij
het leger aan, in de nacht nog gevolgd door 26 bataljons infanterie,
dus bijna alle cavalerie en de helft der infanterie van het insluitings-
leger. Intussen had ook Fagel, die te Oudenaarde nadere orders
moest afwachten, opdracht ontvangen, zich de 4e bij het leger te
bevinden, zodat de ge bij het aanbreken van de dag 102 bataljons
en 232 eskadrons in slagorde stonden1). De 123- bataljons en 243
eskadrons van het leger der Twee Kronen, waarmee men ieder
ogenblik meende te zullen slaags raken, verlieten die dag hun kamp
echter niet. Bij de door de Franse legerhoofden gehouden ver
kenning waren de meningen wederom verdeeld. Vendome was van
oordeel, of beweerde dit althans, dat men tot de aanval moest over
gaan; Berwick ried zulks ten enenmale af, wegens het moeilijke,
geaccidenteerde opmarsterrein, dat de tegenpartij gelegenheid
schonk, de tegenaanval te ondernemen voordat het eigen leger
voldoende gedeboucheerd en in slagorde gesteld was. En zelfs al
liet de vijand dit na, dan zou men nog na de opmars aan flankaan-
vallen blootstaan, doordat het terrein tussen de Marcq en een zij
riviertje van de Deule, waarover de aanval zou moeten geschieden,
zich naar 's vijands zijde verbreedde, en dus blootgestelde flanken
zouden ontstaan.
Inderdaad mag men het er voor houden, dat de geallieerde
stelling, aangeleund aan de Marcq ener- aan moerassen langs de
Deule anderzijds en met goede bewegingsvrijheid om tot de tegen
aanval over te gaan, met oordeel was gekozen, en dat Berwick goed
deed met de aanval te ontraden op een vijand van wie men mocht
verwachten dat hij geen begane fout ongestraft en geen geboden
kans onbenut zou laten.
348
x) Ged. te velde a.d. St.Gl. 6 September (St.Gl. 8224.). Eur. Mere. 205-, 206. Murray IV-203
Feldzüge X-412. Opmerkelijk is de mededeling in de Eur. Mere. 206, dat het voetvolk hier, tegen
alle gewoonte, achter de ruiterij stond. Lediard heeft het bericht vermoedelijk van de Eur. Mere,
overgenomen. (Zie Taylor II-183). Misschien moet men haar aldus verklaren, dat de laatst aan
gekomen 26 bataljons uit het insluitingsleger een derde linie vormden. In de bestaande plans blijkt
er niets van.