De dagen, die thans volgden, zijn de critiekste van het gehele beleg, ja men kan zeggen uit de gehele veldtocht. De geringe vorderingen, ten koste van zware verliezen gemaakt, een nijpend gebrek aan troepen, en evenzo aan munitie, waarvan de aanvoer sinds de 17e was afgesneden, dit alles gevoegd bij het reeds ver gevorderde seizoen, gaf alle reden om de toekomst donker in te zien. Hevig was de critiek op de directeurs. Men zag thans het ver keerde in van het vroegtijdig bresschieten, voor een goed deel de oorzaak van het huidige munitiegebrek; bovendien had de vijand ruimschoots tijd gehad, de bressen te repareren en er retranche- menten achter aan te leggen, zodat men, wat dit aangaat, weinig verder was dan bij de aanvang van het beleg. Ook wordt geklaagd, dat er aan de linker attaque sedert de verwonding van Du Mee, die door Hertel was opgevolgd, 'weinig directie' was. Sedert de laatste bestormingen tot begin October zijn de werken dan ook weinig of niet gevorderd. Ook de gedachte aan kwaadwilligheid kwam op, hoewel men vermijdt, hierbij namen te noemen. Van Rechteren b.v. wanneer hij aan Heinsius schrijft over de 'facheuse behande- linge' van het beleg, begint te twijfelen, 'of alles wel recht spil is', doch, zo vervolgt hij, 'dese materie is al te delicaet om mij daer over uit te laeten, en sal ick sulx reserveren als ick de eere sal hebben van U.W.E.Gestr. te sien'. Hompesch zegt, waar hij het over de slechte gang van zaken heeft, 'God vergeve hen, die er oorzaak van zijn' x). Het fataalste was het intredende munitiegebrek. De directeurs en de kolonel der artillerie verklaarden openlijk, dat men het beleg zou moeten opbreken, indien binnen zeer korte tijd geen aanvulling werd ontvangen. De magazijnen van Meenen en Oudenaarde waren reeds nagenoeg geledigd, en na de laatste bestormingen was er niet meer dan 10 000 pond buskruit aanwezig. In deze critieke om standigheden waren de meningen der gedeputeerden verdeeld. Goslinga en Geldermalsen drongen reeds de 19e bij hun collega's aan op het opbreken van het beleg, doch konden dezen niet tot hun inzicht overhalen. Gezien de zware verantwoordelijkheid, voelden de eerstgenoemden blijkbaar behoefte, om tot eventuele latere rechtvaardiging, hun argumenten op schrift te stellen. De 23e gaven zij derhalve hun 'consideratien' in geschrifte over aan hun collega s, en deelden tevens mee om open kaart te spelen dat zij Heinsius 1) Goslinga, Mém. 73; V. Collen aan Heinsius 3 October (H. A. 1273); V. Rechteren aan Hein sius 23 September, 2 October (id. 1324); Marlborough aan Sunderland 4 September (Murray IV-237). 360

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 392