Intussen was het convooi, naar men mag aannemen de 27e van
Leffinge op mars gegaan. Het marcheerde over Snaeskerke,
Ghistelles, Moerdijk naar Koekelare; La Mothe had vernomen,
dat het langs het water, dat de Moerdijk wordt genoemd, Zuid
waarts marcheerde. Hij vond het daarom niet nodig, Oudenburg te
hernemen, doch hoopte het convooi, een voertuigencolonne van
om en bij de zes km lang, ergens bij de Moerdijk, wellicht tijdens
de overgang over dit water, te kunnen betrappen. Tegen de opinie
van Berwick, die had aangeraden, de nog onderweg zijnde troepen
af te wachten, zette La Mothe zijn korps in de avond van de 27e
in mars. De nachtmars, die door uitermate geaccidenteerd en door
sneden terrein voerde, ging met zoveel oponthoud gepaard, dat het
tegen de morgen duidelijk werd, dat hij het convooi bij de Moerdijk
niet meer zou aantreffen. La Mothe sloeg daarom met zijn door de
bezwaarlijke mars reeds vermoeide troepen links af in de richting
van Wijnendaal, waar hij wist, dat het convooi zou passeren. Des
voormiddags van de 28e September, op de heide omtrent Ichteghem,
ontmoette de voorhoede een afdeling geallieerde ruiterij, die de
voorste Franse cavalerieafdeling terugdreef, doch zich vervolgens
terugtrok.
Deze cavalerie bestond uit een troep van i^o ruiters onder Van
Lottum, kapitein der dragonders in Staatse dienst. Deze keerde
terug van Oudenburg, waar hij aan Landsberg de order had over
gebracht, het convooi tot Koekelare te begeleiden en zich daarna
te Thourout bij het korps van Webb aan te sluiten. Bij Ichteghem
op sterke Franse cavalerie stuitende, haastte hij zich, het bericht
hiervan aan Webb over te brengen. Deze had, daar de rest der
cavalerie des morgens, om een of andere ons onbekende reden, naar
Hooglede was teruggezonden, behalve Lottum's afdeling alleen
infanterie, n.l. 20 bataljons, onder zijn bevelen. Hij deed deze
aanstonds alarmeren en naar Ichteghem oprukken, met de ruiters
van Lottum als voorhoede. Achter deze volgden de kwartier
meesters en de grenadiers, voor zover zij niet naar Oudenburg
waren gezonden. WTbb en de brigadier Cornelis van Nassau-
Woudenberg reden aan het hoofd van de cavalerie.
Niet ver van Ichteghem ontdekte men de Franse voorhoede, die
bezig was, op de hei te deboucheren. Lottum werd opgedragen,
voeling te houden met de vijand en zijn opmars zoveel doenlijk te
vertragen; de kwartiermeesters en grenadiers namen stelling in de
rand van een dicht kreupelbos. Rechts van dit kreupelbos lagen het
bos en het kasteel van Wijnendaal, en tussen beide was een opening
van enige honderden meters breedte, welke toegang gaf tot de
366