en een edel karakter afdwingen. Overigens ging de laatste jaren weinig kracht van de veldmaarschalk uit. In de twisten welke zich in het verleden hadden voorgedaan, zou hij de aangewezen bemid delaar geweest zijn tussen Marlborough en de Staatse generaals, doch het blijkt niet dat hij zich ooit als zodanig heeft doen gelden. Marlborough vond in hem een gewillig meeloper, en als voorman der Hollandse generaals in zake hun grieven trad Slangenburg op. In onbelangrijke zaken wordt hij beschreven als moeilijk, wan trouwend en naijverig op zijn gezag, en in het algemeen als een man van geen grote gaven, doch van eerlijke en trouwe plichtsbetrach ting!" Goslinga beschrijft ons het merkwaardig tafereel, waar hij in het gevoel van zijn naderend einde, alle bij Oudenaarde door de Staatse troepen veroverde vaandels in een zaal laat ophangen en zich een zetel laat brengen om rustig te genieten van de aanblik dier trofeeën. Als bevelhebber der Hollandse troepen werd hij opgevolgd door de generaal der cavalerie Tilly, die reeds lang als de aangewezen opvolger te boek stond, en de persoonswisseling was zeker geen achteruitgang. Overigens was Tilly, uit het illustere huis van t'serclaes, een krijgsman met even rijke oorlogservaring als de overleden veldmaarschalk en nog niet, als deze, door de jaren ver sleten. Dat zijn vrouw van verstandhouding met de vijand werd verdacht, vond men in die tijden geen al te groot bezwaar, evenmin dat zijn broeder in vijandelijke krijgsdienst was x). Op de voorgrond treden doet hij, naast zijn beide zoveel roemrijker collega's eigenlijk zelden. Had de veldmaarschalk vier dagen langer geleefd, dan had hij de tijding van de val der zo fel omstreden vesting nog kunnen ver nemen. Het beleg toch naderde nu met rasse schreden zijn einde. De grachten op het aangevallen front waren reeds grotendeels drooggelopen. De contrescarp op dit frontgedeelte was geheel in handen van de belegeraars, en ingericht als uitgangsstelling voor de grachtovergang. Op vier plaatsen waren doorgravingen ('sorties') tot aan de gracht gemaakt om vandaar uit met het leggen der dammen te kunnen beginnen. De 20e stonden kanonnen en 36 houwitsers en mortieren op de veroverde contrescarp in batterij, deels om nieuwe bressen te schieten, deels om de oude beklimbaar te maken, terwijl afzonderlijke batterijen gereed stonden om de flanken, Goslinga, Mém. p. n Mémoires de M. de B. (Bijdr. med. H.G. dl. 19, 1898); Nieuw Ned. Biogr. Wrb. I-i35^9J. J. Hora Siccama, 'Register op de journalen van Constantijn Huygens den zoon', p. £18 (Werken H. G. 3e serie nr. 35.)» Over Tilly: Goslinga, Mém. 125; Hora Siccama 693; N. Ned. Biogr. Wrb. II-1436. Ceremonieel bij Ouwerkerks begrafenis: Lamberty V-127; Eur. Mere. 287. 388

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 420