Des avonds werd de beschieting hervat en om 8 a 9 uur begon
een hevige bestorming op de bedekte weg. De gehele nacht werd er
gevochten, en niet minder dan negen aanvallen werden door de
verdedigers, bij wie zich veel vrijwilligers uit de burgerij hadden
aangesloten, afgeslagen. De aanvallers kwamen niet verder dan de
palissaden; op één plaats hadden zij zich, naar des morgens bleek,
op het glacis gelogeerd. Besloten werd, hen door een uitval vandaar
te verjagen. Om negen uur had deze plaats; ook de dragonders en
huzaren namen er aan deel. Het succes was zodanig, dat de Fransen
uit hun logement werden verdreven, en dat de uitvallende troepen
zelfs tot het geschut doordrongen. Tot verdere aanvallen waren de
soldaten van de keurvorst ondanks alle gedane moeite niet te be
wegen.
De volgende nacht verwachtte ieder een hernieuwde aanval, of
althans een bombardement met gloeiende kogels, om de burgers
tot opstand te bewegen, doch noch het een, noch het ander ge
beurde. Integendeel bemerkte men omstreeks middernacht dat de
vijand was teruggetrokken. Pascal zette aan het hoofd der ruiterij
de achtervolging in, en hierbij bleek, dat de keurvorst vrijwel zijn
gehele artillerie, n.l. 17 kanonnen en 2 mortieren, had achterge
laten. De verliezen der aanvallers werden aan onze kant op 25-00
man begroot. Zeker is, dat hij 800 gewonden achterliet. Denkelijk
was een groter aantal te voet of per wagen teruggekeerd. Rekenen
wij hierbij de gesneuvelden, wier aantal een geloofwaardig getuige
als 600 opgeeft, dan schijnt een schatting van 2^00 niet te hoog.
De verdedigers hadden omstreeks 400 man aan doden en gewonden
verloren, wat nog tamelijk veel is, als men bedenkt, dat de ver
dediger zich in het algemeen veel minder dan de aanvaller behoeft
bloot te geven. Uit een en ander blijkt wel, dat de strijd vinnig en
langdurig is geweest.
Algemeen is de lof over de voorbeeldige houding van garnizoen
en burgerij, van bevelhebbers en magistraat bij deze gelegenheid.
Pascal liet in zijn brief aan de Staten het volle recht wedervaren aan
de grote verdiensten der Hollandse gedeputeerden. In zijn verslag
aan Karel iii zwijgt hij over henmisschien hoorde de koning niet
gaarne te veel goeds van deze heren. In Mei van het volgend jaar
echter vereerden de Staten van Brabant uit dankbaarheid elk hunner
met twee verguld zilveren waterkannen, versierd met het wapen
van Brabant1).
Niet ten onrechte waren Van den Berg en Renswoude, die
406
x) Veenendaal 216; Eur. Mere. 1708, 311-314; 1709-116. Gachard, Doe. Inéd8 sur Thistoire de la
Belgique III-384 vlg., 390. Sautai 310, 311.