aan voordeel uit de krijg trachtte te halen, en van de bondgenoten
het maximum aan militaire en financiële inspanning verlangde.
Uit de aard der zaak moest een dergelijke gedragslijn ook in de
krijgsverrichtingen haar invloed doen gelden. Bovendien hebben
wij reeds meermalen kunnen opmerken, dat, indien eenmaal vast
staat, dat het zwaartepunt der oorlogvoering in een bepaalde streek
van Europa zal liggen, op de andere fronten de opvatting heerst, dat
men zich niet al te zeer behoeft in te spannen.
In het gunstigste geval wachtte men, alvorens offensief op te
treden, tot de tegenpartij door detachementen naar andere fronten
zijn kracht had verzwakt. Veelal echter bepaalde men zich tot een
schijn-ofifensief, of liet men elke aanvallende handeling achterwege.
De coördinatie tussen de verschillende legers en fronten was een
van de zwakke zijden der toenmalige oorlogvoering, en in de bond
genootschappelijke oorlog gold dit a fortiori.
Aan Franse zijde hield Villars zich bezig met de toebereidselen
tot de komende veldtocht aan de Rijn, totdat hij 30 April naar
Dauphiné werd overgeplaatst, om vervangen te worden door
Maximiliaan van Beieren, die door Berwick zou worden ter zijde
gestaan. Deze kwam 16 Mei te Straatsburg. Intussen werden twee
legers geformeerdeen onder St. Fremont aan de Saar ter sterkte
van 36 bataljons en 2 eskadrons, en een onder du Bourg van
ongeveer 31 bataljons en 33 eskadrons aan de Bovenrijn.
De geallieerden vormden eveneens twee legersaan de Moezel
Eugenius van Savoye met 46 bataljons en 60 eskadrons, terwijl
aan de Bovenrijn het bevel dit jaar gevoerd zou worden door keur
vorst George Bodewijk van Hannover, de latere George i van
Groot-Brittannië met 24 bataljons en 30 eskadrons.
Aan Franse zijde was begrijpelijkerwijs de volle aandacht gevestigd
op het Moezelleger. De keurvorst en Berwick verplaatsten dan ook
hun hoofdkwartier van Blieskastel naar Saarlouis, vervolgens naar
Remich. Wij zagen reeds, dat Eugenius op 28 Juni bij Koblenz en
Alken over de Moezel ging om de afmars naar Brabant aan te vangen,
en dat Berwick op 3 Juli en volgende dagen dit voorbeeld volgde
met het intussen nog versterkte leger van St. Fremont, zodat hij
ten tijde van de slag hij Oudenaarde met 34 bataljons en 63- eskadrons
in de Nederlanden aankwam.
Eugenius had in Koblenz en Trarbach als mobiele troepen slechts
enige huzaren-eskadrons achtergelaten; aan Franse zijde bleven
enige vrije compagnieën achter, die vanuit Metz, Homburg en
andere vestingen opereerden. Keurvorst Maximiliaan begaf zich
met zijn Beierse troepen naar de Bovenrijn, waar hij het bevel van
460