Verklaarbaar is onder deze omstandigheden, dat Lodewijk xiv boven een nieuwe veldtocht de weg der onderhandeling verkoos. Na de vredespogingen van 1706 was het contact met de geallieerden langs verschillende kanalen onderhouden; in het bijzonder met de Republiek, welker financiële nood en binnenlandse onenigheden kans van slagen beloofden aan een nieuwe poging, haar tot een af zonderlijke vrede over te halen. Gelijk indertijd Hennequin was ditmaal van Petkum, de Holstein-Gottorpse resident in Den Haag, de van weerskanten aanvaarde tussenpersoon. Reeds in October 1708 bracht deze het voorstel van de Franse minister van buitenlandse zaken de Torcy over tot het houden van een geheime conferentie. De Staten antwoordden met de eis, dat hierbij onderhandeld zou worden op de basis van de voor de Repu bliek zeer gunstige voorwaarden, welke Hennequin in 1706 had overgebracht. In December, onder indruk van de slechte militaire toestand, stemde Lodewijk hierin toe. Eind Januari 1709 verklaarde Torcy zich bereid tot het zenden van een gevolmachtigd onder handelaar, en 17 Maart verscheen RouillÉ, als zodanig aangewezen, in diep geheim aan het Strijense Sas, waar hij besprekingen voerde met Heinsius' voornaamste raadslieden in het buitenlands beleid, n.l. Buys als vertegenwoordiger van het machtig Amsterdam en de bekwame pensionaris van Gouda, van der Dussen. De eisen, van de zijde der geallieerden gesteld, waren belangrijk hoger dan die van 1706. Als toen gold het de afstand van de gehele Spaanse monarchie aan Karel van Habsburg tegen een compensatie voor Philips van Anjou in Italië verzetten zich thans echter zowel Engeland (onder invloed der Whigs) als Oostenrijk uit alle macht. De Republiek, waar men tegen een dergelijke compensatie - het ging voornamelijk om Napels (thans in Oostenrijkse handen) en Sicilië geen overwegend bezwaar had, moest zich, wilde men een breuk in de Alliantie voorkomen, wel naar haar bondgenoten, vooral naar Engeland, schikken. Ook over de barrière kon men het niet eens worden. Op de samenkomst te Strijen volgden andere te Bodegraven, maar ook hier kwam men tot geen resultaat. Het mag als een bewijs gelden, dat de nood in Frankrijk ten top gestegen was, dat Lodewijk begin Mei zijn minister Torcy naar Den Haag zond met zo vergaande volmacht tot het doen van concessies dat het welhaast op een vrede tot elke prijs neerkwam. Het scheen nu eindelijk menens te worden. De Keizer droeg Eugenius en Sinzendorf op, namens hem de onderhandeling te 467 O

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 501