DE VELDTOCHT IN DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN
TOT HET BELEG VAN DOORNIK
Het werd ongeveer half Juni eer de wederzijdse legers nagenoeg
waren geconcentreerd, of althans zodanig gelegerd, dat de samen
trekking in een of twee marsen kon geschieden.
Met de strijdkrachten van Villars was dit 13 Juni het geval; de
troepen lagen toen in verschillende kampen in de streek van Douai en
Bethune. De volgende dag begon de maarschalk met het opwerpen
van de reeds ter sprake gekomen linie tussen Cambrin en Hulluch1).
Marlborough en Eugenius zouden hem gaarne tegemoet zijn
getrokken om slag te leveren voordat de verschansingen voldoende
waren gevorderd, doch ongelukkigerwijs speelde het weder hun
partende aanhoudende regen maakte de wegen bijkans onbegaan
baar. Marlborough was de 9e Juni op de zelfde dag als Rouillé,
uit Den Haag vertrokken. De 11e was hij in Brussel, waarheen
Eugenius reeds eerder was gegaan. Het leger was inmiddels in de
omtrek van Gavere en ten dele bij Oudenaarde gekantonneerd. De
1 2e meenden de beide veldheren zich naar Oudenaarde te begeven.
Het weer en de wegen waren echter dermate slecht dat zij onder
weg van plan veranderden en naar Gent reisden.
De volgende morgen werd hier een conferentie met de generaals
gehouden. Uit overweging, dat i° de wegen totaal bedorven waren
door de 'extraordinaire stortregens', en 2° dat het niet aanging, de
soldaten in modder en slijk te laten kamperen (er was bovendien
geen stro in het land), werd met algemene instemming besloten,
de troepen voorlopig in de bestaande kampementen te laten, totdat,
na enige dagen van zonneschijn, de grond en de wegen zouden zijn
opgedroogd. Intussen werd echter de zware artillerie te water van
Sas van Gent aangevoerd 2).
Van de vier gedeputeerden van dit jaar hebben wij er twee, n.l.
Sicco van Goslinga en Jacob van Randwyck, Heer van Rossum,
reeds leren kennen. De beide anderen waren Willem Hooft en
Philip Frederik Vegelin van Claerbergen; eerstgenoemde een
Delfts regent, de ander grietman van Haskerland.
47 5
HOOFDSTUK III
(Zie Schets nr. 17)
Pelet IX, 28-30.
2) Murray IV-^04, gog; Vegelin a. cl. St.Gl., Gent 12 Juni 1709 (St.Gl. £024); Marlborough aan
Heinsius 13 Juni (V. 't Hoff nr. 737).