tussen de Grote en de Kleine Geete, ten Zuiden van Thienen. De 22e marcheren de geallieerden, intussen door de Engelsen en Denen versterkt, inderdaad naar Corswarem-Cortise, en Villeroy besluit, hen in elk geval voor te zijn aan het défilé tussen de Kleine Geete en de Mehaigne. Op de eerste Pinksterdag, 23 Mei, gaat daarom het Franse leger reeds vroeg in Zuidelijke richting op mars. Eerst onder weg werd bekend, dat de geallieerden eveneens in de richting der genoemde waterscheiding marcheerden. De Fransen hadden een tiental km minder te marcheren en waren dus eerder ter plaatse. Nog in de voormiddag krijgen de legers elkaar in het gezicht en beide maken zich gereed voor de komende strijd1). Alvorens die te beschrijven dienen wij echter ons nog enige tijd in het kamp der geallieerden op te houden. Woensdag 11 Mei waren Marlborough en Ouwerkerk onder het gebruikelijke kanongebulder Maastricht binnengekomen. Ou werkerk reisde aanstonds door naar het leger, dat die dag juist bij Tongeren zijn tenten opsloeg. Alvorens de operaties te beginnen, diende echter de komst der Engelsen en Denen afgewacht. Op de Hessen en de Luneburgers van Bülow viel voorlopig niet te rekenen, evenmin als op de Pruisen. De eerstgenoemden, ter sterkte van 10 300 man waren, gelijk door Marlborough en de Staten was besloten, voor Italië bestemd, doch de onmisbare toe stemming van de landgraaf liet nog op zich wachten. En wat de Luneburgers betrof, scheen het raadzaam, hen voorlopig nog in Duitsland te houden tot men zekerheid had omtrent de plannen van Marsin, wiens troepen aan de Moezel met wantrouwen werden gadegeslagen (wat, gelijk wij zagen, van de tegenpartij evenzeer gold) terwijl de bestemming der Luneburgers anderzijds weer afhing van het al of niet vertrekken van de Hessen naar Italië. Met het oog op Marsin, van wie men de 18e slechts wist, dat hij in de buurt van Metz vertoefde, ontving Geldermalsen, die als opvolger van van Rechteren de belangen van de Staat in Duitsland behartigde en in deze tijd te Coblenz vertoefde, de aanwijzing, vooral voor Trarbach zorg te dragen. Om de juistgenoemde redenen werden ook de Luneburgers voorlopig nog aan de Middenrijn gelaten, hoe wel het met de keurvorst van Hannover gesloten tractaat dit feite lijk verbood. De Pruisen lagen-met uitzondering van enkele onder delen (3 bataljons en 4 eskadrons) die in de Nederlanden hadden overwinterd nog om en bij Wezel, en zouden hier blijven totdat de verstoordheid van koning Frederik i op zijn bondgenoten vroe- x) Pelet VI, 26-31. 28

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 50