Nog een reeks van dergelijke ondernemingen die alle gelukkig
voor de Fransen verlopen, verhaalt Quincy; zo b.v. van de beruchte
la Croix, die speciaal in de Rijnstreek zijn jachtterrein zocht, en
wiens manschappen in April het stadje Brühl, 10 km ten Zuiden van
Keulen, overrompelden, de keizerlijke huzaren er uit joegen en
hun paarden buit maakten. Aangaande eventuele wapenfeiten van
geallieerde partijen vinden wij geen berichten, doch het zou onjuist
zijn, daarom te menen dat dit jaar de partijgangers-activiteit slechts
van één kant kwam1).
De 24e Juni laten de geallieerde veldheren de Franse posities aan
weerszijden van de Deule verkennen door Dopf en Cadogan
zoals gewoonlijk onder dekking van een sterk detachement cavalerie.
Van Franse zijde vinden wij verhaald dat Cadogan bij deze gelegen
heid als boer vermomd zou zijn geweest en dat zelfs enige zijner
officieren op deze wijze de Franse stelling zouden zijn binnenge
drongen. In allen gevalle echter waren de uitkomsten der ver
kenning zodanig, dat het niet verantwoord werd geacht, een aanval
te wagen, die bij ongelukkige uitslag de gehele, thans voor de bond
genoten nog gunstige, stand van zaken onderstboven zou kunnen
werpen. Ook een omtrekking, die uit de aard der zaak eveneens
werd overwogen, werd onuitvoerbaar geoordeeld. Het terrein aan
weerszijden was n.l. zozeer doorsneden, dat men slechts langs de
wegen kon marcheren; deze waren evenwel in zo slechte staat, dat
het element der verrassing, waarvan bij een omtrekking alles afhing,
zou komen te ontbreken. Eugenius, in zijn verslag aan de Keizer,
noemt dit laatste argument niet, doch wel het bezwaar, dat voor een
leger van zo uitzonderlijke sterkte als het huidige het meevoeren
van de nodige proviand zou opleveren.
Om deze redenen werd besloten, een schijnbeweging te maken in
de richting van de vijand, vervolgens snel naar Doornik te marcheren
en voor deze stad het beleg te slaan. Zou de vijand, om de stad te
redden, zich buiten zijn verschansingen begeven, dan deed zich
wellicht alsnog een mogelijkheid voor, tot een slag te komen.
Het besluit om van de aanval af te zien, moet de veldheren niet
gemakkelijk zijn gevallen. Reeds het feit, dat de twee beroemde
legerhoofden, met een krijgsmacht, zo groot als er nog geen in de
Nederlanden was gezien, het niet waagden, Villars in zijn linies
aan te tasten, mocht voor deze min of meer als een succes gelden,
en moest bij de geallieerden in gelijke mate teleurstelling wekken.
Zoals Eugenius enkele dagen tevoren aan de Keizer schreef
478
Eur. Merc. 2e st. p. 22; Pelet IX-39; Quincy VI, 146-148.