Het eerst begonnen de vijandelijkheden onder van Lottum. Deze toch kon de reeds in gang zijnde werken zonder meer voort zetten; de mijnoorlog was hij zijn attaque reeds sedert half Juli in volle gang. De belegeraars waren vanuit hun voorste parallel met drie mijngangen voorwaarts gegaan, welke resp. gericht waren op de saillant van het bastion Dauphin (op de kaart nr. 3) en op de saillanten van de twee tenaillons rechts van dit bastion. Tegen de eerstgenoemde gang had Surville gedurende de laatste 14 dagen, naar Quincy mededeelt, reeds zeven kwetsers of 'camouflets' laten springen, de beide andere hadden zijn luisterposten nog niet kunnen ontdekken1). De technische leiding was bij deze attaque in handen van de ingenieur George Lodewijk Mosburger. Eerst de 9e Augustus werd een tweede attaque geopend onder bevel van Schulenburg, aan wie de directeur du Mee was toe gevoegd 2). Intussen hadden de 4e Augustus besprekingen plaats over een merkwaardig voorstel, dat volgens de Franse bronnen van Eugenius en Marlborough uitging, doch volgens dezen van Surville. Het ging over het sluiten van een plaatselijke wapenstilstand tot g Sep tember. Alsdan zou de citadel met alle aanwezige oorlogsmaterieel worden overgegeven tegen vrije en eervolle aftocht der bezetting, tenzij zij vóórdien door het koninklijk leger zou worden ontzet. De geallieerden zouden van hun kant verplicht zijn, een legermacht van 30 bataljons en 10 eskadrons ter plaatse te houden, welke troepen voor geen andere krijgshandelingen mochten worden gebruikt. Zou de koning zijn goedkeuring aan het voorlopig tractaat hechten, welke men de 8e of 9e kon tegemoet zien, dan zou een poort worden ingeruimd, met een barrière in het midden 'comme de coutume'. De 'provisionele artikelen' werden 4 Augustus door de Britse generaal la Loo en de 'maréchal de camp' Ravignan getekend, waarna laatstgenoemde zich er mee naar het hof begaf. De geallieerde veldheren hadden geen bezwaar tegen het voorgestelde. Het garan deerde hun het bezit van het onbeschadigde kasteel met zijn geschut, munitie en voorraden, en bespaarde hun een beleg. Voor de Fransen stond hier alleen het behoud der bezetting tegenover, alsmede het vasthouden, tot 5 September van het insluitingsleger. Overigens was uit de aard der zaak de tijd beslissend, welke het beleg naar schatting zou duren. De geallieerden schijnen met inneming om- 499 Kwetsers zijn mijnen met kleine lading, welke geen trechters bovengronds veroorzaken. Zij dienen uitsluitend tot het vernielen, c.q. dichtdrukken, van vijandelijke mijnen of mijngangen, en het beletten van graafwerk wegens de achtergebleven buskruitgassen en dampen. 2) Schulenburg p. 396, cf. verbaal ged. te velde 11 Augustus; Eur. Mere. 162 geeft hiervan blijkbaar een verkeerde lezing.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 533