luit.-generaals Argyll, Wackerbarth en Weck onder Schulen-
burg hadden gediend, zonder dat blijkt, dat dit tot bezwaren aan
leiding heeft gegeven. Het vermoeden schijnt echter niet gewaagd,
dat de reden gezocht moet worden in de omstandigheid, dat het
front, dat Schulenburg kon beslaan, zo smal was, dat het aantal
op wacht komende bataljons te gering was om door een luit.-
generaal te worden gecommandeerd. Bij het beleg der stad had
men het aantal van drie ook reeds te gering gevonden, en daarom
de luit.-generaals vrij gesteld van het op wacht komen; zij konden
echter 'van tyd tot tyd toezien of de zaken naar behooren gederigeert
wierden'. Thans vond men er dit op, dat alle generaal-majoors
onder Schulenburg, de luit.-generaals en brigadiers onder
Lottum zouden dienen1).
Ook de verdeling der troepen, 30 bataljons en 10 eskadrons over
de beide attaques gaf tot klachten van de zijde van Schulenburg
aanleiding; hieraan werd tegemoet gekomen, nadat de ne nog
9 bataljons uit het grote leger aan het insluitingskorps werden toe
gevoegd, waarna Lottum 22, Schulenburg 17 bataljons onder zijn
bevel had. Daar ook de munitievoorraad tijdens het voorafgaand
beleg beduidend was geslonken, werden uit het magazijn te Delft
grote transporten geschut en munitie naar Doornik verscheept.
Vooral bommen namen hierbij een voorname plaats in; Marl
borough toch voorzag dat de Franse mijnen langdurig oponthoud
zouden veroorzaken, en wilde door een overstelpend bombardement
op de binnenruimte voorkomen, dat het beleg zich te lang zou
voortslepen. Het bresschieten daarentegen zou - anders dan wij tot
nog toe bij de meeste belegeringen zagen eerst mogelijk worden
zodra de batterijen op de contrescarp zouden kunnen worden op
gesteld 2).
De attaque van Schulenburg was gericht tegen de linker face
van het bastion des Chartreux (ook genoemd: bastion d'Orleans)
en de voorliggende werken. Nadering was hier slechts mogelijk
enerzijds over de bodem van de droge stadsgracht, anderzijds over
het terrein tussen de citadel en het gedetacheerde werk le Paté of
St. Martin. Over dit laatste werk was vóór het begin van het beleg
nog kwestie gerezen. Surville wilde het, als behorende bij het
kasteel, bezetten en verdedigen; de geallieerden eisten het op als
tot de werken der stad behorende. Blijkens de plans was het door
een onderaardse gang met de citadel verbonden; waarschijnlijk
grondde Surville hierop zijn aanspraken. Men kwam ten slotte
£°i
1) Murray IV-J66, 372 Lamberty V-337Quincy VI-178; Eur. Merc. 2e st. p. 29.
2) Lamberty V-3^7, cf. V. 't Hoff nr. 765.