De i oe drong men bij de attaque van Lottum voor het eerst door in een der bemuurde galerijen onder het glacis; zij was 7 voet hoog en 4 voet breed. De 13e had men het zelfde geluk in de attaque van Schulenburg. In beide gevallen stuitte men aan weerskanten op traversen, waartegen thans de strijd werd aangebonden. Een eerste travers aan de kant van Schulenburg werd genomen door enige geheel geharnaste grenadiers; daarna stokte de voortgang wegens de 'verschrikkelijke stank en rook' die de verdedigers hadden weten te veroorzaken. Niettemin had men thans 50 pas van de galerij in bezit De 14e en i^e bezochten Marlborough en Eugenius de beide attaques. De vorderingen bevredigden hen weinig; de animo om in de vijandelijke gangen door te dringen liet te wensen over. Het sapperen stond bij van Lottums attaque stil in afwachting van het ontdekken van verdere mijnen, en men had alle tijd nodig voor het herstel der aangerichte beschadigingen. 'By reason ol the enemy's mines they go on with much more caution than were to be wished' schreef Marlborough aan de staatssecretaris Boyle 2). Hoewel langzaam, kwam het werk de volgende dagen toch weer op gang. Verscheidene nieuwe galerijen werden ontdekt, en aan de zijde van Schulenburgs attaque begon de toestand een voor de belegerden dreigend aanzien te krijgen. In de namiddag van de 20e ondervonden de belegeraars hier echter een geduchte tegenslag, toen een zware mijn, die aan de binnenzijde van de stadsmuur was aangebracht, haar in de gracht en op de voorste loopgraven wierp. Twee officieren en 12 man van de Engelsen met drie mineurs werden begraveneen aantal anderen kon men nog levend van onder het puin halen. Een geluk was nog, dat onze mineurs die morgen een tweede zeer zwaar geladen mijn juist onder de grote mortierbatterij hadden gevonden. Zij verwijderden er 800 pond buskruit in zandzakken uit, met een groot aantal bommen en granaten; een groot onheil werd hierdoor voorkomen3). De 23e lieten de Fransen, die overvloedig van buskruit waren voorzien, des morgens 8 uur, terwijl de loopgraafbezetting werd afgelost, vijf mijnen, met tien duizend pond kruit geladen, gelijk tijdig springen bij het bastion Dauphin. Er ontstond een kuil van 60 pas lang en 20 diep. De Fransen meenden dat er wel 300 man waren begraven. Gelukkig echter hadden de geallieerden al enige dagen ónder de grond horen werken, en daarom het Hannoverse s°s Relation 62-6^. 2) Murray IV p. 574. 3) Relation p. 70, 71, vgl. Journal p. 37.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 539