stukken, waarvan 23 'defecte', en in de mijnen en galerijen als welkome bate nog 104 000 pond buskruit1). Van de verdediging zal men niet anders kunnen getuigen dan dat zij tot de laatste dag met kracht en volharding is gevoerd. Bij de inneming was nog geen enkel buitenwerk in s vijands handen. De vraag is echter of Surville al het mogelijke heeft gedaan om voor voldoende proviand te zorgen. De ingetreden voedselschaarste toch was oorzaak dat van de zo sterke en kostbare verdedigingswerken alleen het mijnstelsel tot zijn recht is gekomen. De schatten, aan de hoofdwal ten koste gelegd, hebben het garnizoen zelfs niet voor krijgsgevangenschap kunnen bewaren. Villars was in hoge mate ontevreden: men had volgens hem te lang gewacht met de rant soenen te verminderen. Surville heeft zich echter blijkbaar af doende kunnen rechtvaardigen, zich o.a. beroepende op het gebrek aan handmolens, dat oorzaak was dat geen meel voorraad in de citadel kon worden opgelegd, de 'emotie' onder de burgerij en het tekort aan medicamenten. Zeker is, dat men aan het hof en elders waardering had voor de wijze waarop hij de verdediging heeft gevoerd 2). Omtrent de verliezen vinden wij van Franse zijde de volgende gegevens. Van de totale aanvankelijke sterkte van 6268 man sneuvel den er in de beide belegeringen 1668, terwijl 1400 werden gewond. De officieren telden 124 doden en ernstig gewonden, en ruim 30 licht gewonden. Uit de citadel trokken 3200 man. Onder dit laatste getal schijnen echter alleen de combattanten te zijn begrepen. Volgens een opgaaf van de zijde der bondgenoten trokken uit de citadel 42 bereden dragonders (van de anderen waren de paarden opgegeten), 440 officieren, 179 sergeanten en 3837 soldaten, waaronder 1 300 zieken en gewonden. Totaal dus ongeveer 4ï°° man, waarvan een 3000 combattanten. Alles samen genomen mag men dus aannemen dat slechts ongeveer de helft der bezettings troepen ongedeerd is gebleven 3). De verliezen der belegeraars zijn niet met zekerheid bekend. De attaque van Schulenburg telde volgens diens eigen verklaring -(- 1000 doden en gewonden. Van die van de attaque van Lottum S°9 1) De kapitein der mineurs Martin Erman ontving volgens resolutie van de Raad van State i April 1710 voor zich en zijn compagnie f 2000, te verdelen naar rato van de gages (P. F. H. Mascheck, 'Geschiedenis van het korps Nederlandsche mineurs en sappeurs', Zalt Bommel 1833, p. 72). 2) Scherpe critiek van Feuquière op het beleid van Surville, ook in zake de verdediging der stad in diens Mémoires, chap. 102 pag. 344-332. Brieven van Villars aan Surville 30 Augustus, van Madame de Maintenon aan Villars 7 September en van Voisin 3 September, de beide laatste ter ver dediging van Surville, in 'Vie de Villars' II p. 76-80. Voorts De Vogüé, Villars I p. 346-35° (Parijs 1888). Aangaande de molens Pelet IX-328. 3) Journal 46Eur. Merc. 2e st. 218 Pelet IX-86.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1959 | | pagina 543