zijn verhaal te laten komen. Nu men zeiden zij - hem uit zulke
voorbeeldeloos sterke stellingen had verdreven, kon men ook in
het open veld met hem afrekenen. Men kon zijn ruiterij uit het veld
slaan en daarna zijn beide infanterievleugels, of althans een van
beide, omsingelen en tot overgave dwingen. Aan hun betoog werd
nog kracht bijgezet door twee of drie ordonnansen van Wurtem-
berg, die dringend om versterking vroeg, en berichtte dat de kans
schoon was om de vijand een geduchte slag toe te brengen.
Helaas was alle moeite vergeefs. Men moest, zo antwoordden de
veldheren, tevreden zijn met de eer der overwinning en het in
nemen van Bergen, waarom de operatie was begonnende zege niet
in de waagschaal stellen door kans te lopen van een tweede slag,
die mogelijk een ongunstige wending zou nemen, vooral bij de
geleden zware verliezen en de vermoeidheid der troepen. Deze
hadden thans rust nodig, en voorts moesten de gewonden verzorgd
en de doden begraven. Om drie uur, naar Vegelin bericht, dus
toen de slag nog nauwelijks was geëindigd, werd derhalve ver
zamelen geblazen. Hiermee was uitgemaakt, dat de zege van Mal-
plaquet - of Tesnières, zoals de bondgenoten haar noemden naar
het dorp tot waar de achtervolging reikte niet de zege zou zijn
welke, zoals ieder in de Republiek hoopte, het einde van de oorlog
zou brengen maar een tactische overwinning, met als enige vrucht
het innemen van een vesting :L).
Dat de veldheren zich een goede kans hebben laten ontgaan om
de Fransen een zware nederlaag te bezorgen, is bezwaarlijk te ont
kennen. Hierbij dienen wij te bedenken, dat zij feitelijk handelden
in de geest van die tijd, toen men van achtervolging in het algemeen
weinig werk maakte. Wij zagen er in deze oorlog reeds verscheidene
voorbeelden van, dat men niet met het gehele leger vervolgde,
maar de vijand een cavaleriekorps nazond, dat weinig meer kon
doen dan enige achterblijvers opvangen. De meeste slagen waren
dan ook weinig beslissend, en men zag in de slag niet het middel
om de oorlog te bekorten of te beëindigen. Wij raken hier aan de
geest der oorlogvoering, die door Knoop niet onjuist wordt geken
schetst met de woorden: 'Bij een oorlog naar beslissende uitkom
sten te streven, lag niet in de geest dier tijden'. Dat het Marl
borough en Eugenius aan geestkracht noch aan beleid ontbrak
hebben zij ook bij Malplaquet overvloedig getoond, maar zij zagen
de oorlog met andere ogen dan Goslinga en degenen die met hem
het belang der Republiek voorstonden, en bij wie de drang bestond
£4°
2) Hompesch aan Heinsius 30 September (Arch. Heins. 1411); Goslinga aan Heinsius 17 Septem
ber (id. 1402); Vegelin, Relaas fol. 19-21.