en zich met Villars in verbinding stelde opdat deze hen zou laten
weghalen. Cadogan confereerde er te Bavai over met Luxem
bourg, waarna de vijand twee dagen tijd kreeg voor het in ontvangst
nemen der gekwetsten. Zij werden echter genoteerd en bleven
beschouwd als krijgsgevangen.
Het verlies der Fransen is niet bekend, doch is minder geweest
dan dat der bondgenotenvolgens een schatting 7000 doden en ruim
10000 gewonden. In de Franse brieven klinkt dan ook een geheel
andere toon dan na Hochstadt of Ramillies. Het zelfvertrouwen
eerder toe- dan afgenomen. De soldaat had weer het gevoel, tegen
de vijand te zijn opgewassen.
In de berichten van geallieerde, vooral Hollandse zijde straalt
naast de vreugde over de overwinning, teleurstelling door. Achteraf
betreurde men het dat de slag niet reeds de 10e werd geleverd.
Men kan de veldheren echter niet ten kwade duiden, dat zij de
komst van 21 bataljons (en een dertigtal generaals) verkozen af te
wachten. De Hollanders voelden zich zwaar gedupeerd enerzijds
over het gebeurde met het detachement van Doornik, anderzijds
over de geringe steun van de zijde der Hannoveranen. In het vader
land ontbrak het niet aan verwijten jegens Johan Willem Friso
wegens het opofferen van mensenlevens aan jeugdige overmoed, en
Goslinga kreeg nog in later tijd van Slingelandt het verwijt te
horen, dat hij toestemming tot de slag had gegeven.
De Prins beklaagde zich heftig over het achterhouden van het
detachement van Doornik en schreef dit toe aan, zoals de Vrijer
zegt, 'de naijver ener natie'. De woordvoerders dezer natie be
schuldigden hem van hun kant van zijn orders te buiten te zijn
gegaan, een verwijt dat, gelijk wij zagen, ongegrond was, maar nog
in de tegenwoordige literatuur zijn weerklank heeft gevonden. De
Prins beriep zich op Tilly, als bevelhebber der Hollandse troepen,
doch vond bij deze geen steun. Volgens Dumont, de keizerlijke
geschiedschrijver, had het de Prins verdroten, dat de Hollandse
troepen met een neventaak zouden worden afgescheeptvoorts zou
hij geen inzicht in de sterkte der stellingen hebben gehad en wat de
ondersteuning betreft, er op vertrouwd hebben dat, was de strijd
eenmaal in gang, men wel genoodzaakt zou zijn, hem versterking
toe te zenden. Wellicht hebben deze motieven inderdaad een rol
gespeeld; overigens verdient opmerking, dat volgens de lezing van
Vegelin het hervatten van de aanval in de namiddag op aandrang van
onderop althans van de zijde der onderbevelhebbers, is geschied1).
£43
1) Marlborough aan Villars 13 September, aan Boyle 16 September 1709 (Murray IV-^96, 599).
De Vrijer IV-90, 91. Dumont p. 107.