BELEG VAN BERGEN
Na de bloedige worsteling van Malplaquet was de inneming van
Bergen de natuurlijke voortzetting, tevens afsluiting, van de veld
tocht. De slag toch was juist om Bergen geleverd. Van een her
nieuwd offensief tegen de Fransen in hun stelling achter de Hongneau
kon na de geleden zware verliezen geen sprake zijn. Beide partijen
beijverden zich om hun leger zo spoedig mogelijk weder op sterkte
te brengen. Van de geallieerden werden 14 van de meest verzwakte
bataljons naar verschillende vestingen gezonden en door 24 andere
vervangen, w.v. 20 Staatse en 4 Engelse. Aan Franse zijde werden
uit 42 garnizoensbataljons elk fo man ter recrutering over even
zoveel bataljons van het leger verdeeld, waardoor deze weer op een
sterkte van ongeveer 400 man werden gebracht, en tevens werd een
aantal bataljons door andere vervangen1).
Voor een beleg was het reeds rijkelijk laat in het seizoen, maar
voor de geallieerden was er, wilden zij althans enig voordeel uit de
overwinning trekken, geen andere keus 2). Overigens was Bergen
als vesting zeker niet van belang ontbloot. Sedert Brabant door de
bondgenoten was bezet was de stad een voortdurende bedreiging
voor Brussel en Leuven, en voor de verbinding van het hart des
lands met de Maassteden. Tevens was zij het belangrijkste steunpunt
in de linies van de Haine en de Trouille, die het graafschap Hene
gouwen dekten. Ten slotte zou de inneming van de hoofdstad van
dit gewest een prestige succes betekenen voor de mogendheden der
Grote Alliantie, dat ook aan hun positie in de Zuidelijke Neder
landen ten goede zou komen.
Maximiliaan van Beieren vertoefde gelijk met weet bij het
leger aan de Rijn; in de stad was zijn minister Malknegt. Voorts
was er de graaf van Bergeyck, superintendant-generaal der financiën
en minister van oorlog van Philips v. Gouverneur was de Spaanse
luit.-generaal Grimaldi; ondercommandant diens neef D. An
tonio Grimaldi ook een brigadier van die naam was aanwezig.
f46
HOOFDSTUK VIII
(Zie Schets nrs. 21 en 22)
1) Goslinga aan Heinsius 13 September 1709 (Heins. arch. 1402). Marlborough aan Boyle 26
September, bij Murray IV-606. Pelet IX-99, 383.
2) Wederom komen wij het verhaal tegen, dat het beleg door Eugenius en Marlborough zou zijn
doorgezet tegen de opinie van vele generaals en natuurlijk van de gedeputeerden, nl. bij Quincy
VI-108, gevolgd door Pelet IX-100 en deze door 'Feldzüge' XI-110. De ongerijmdheid ervan springt
in het oog. Goslinga spreekt 17 September van het beleg als een uitgemaakte zaak.