Het beleg werd opgedragen aan Johan Willem Friso. De prins
kreeg hiertoe de beschikking over 30 bataljons en een bataljon
Hollandse garde, benevens 6 bataljons welke het beleg dekten ten
Noorden van de Haine, in het dorp Ghelin waren gelegerd en niet
mee rouleerden in de dienst in de attaquesvoorts 3 o eskadrons en
het eskadron Gardes du corps. Als luit.-generaals dienden onder de
prins Bettendorf, Rantzau en Dohna, als generaal-majoors
North and Gray, Sacken, Elst, Ammama en Ivoy, als brigadiers
Evans, Orrery, Weckhorst, Rechteren en Ockinga. Bevel
hebbers der cavalerie waren de luit.-generaal Schulenburg, de
generaal-majoors Stain, Chanclos en Cheuse, en de brigadiers
Fabrice en Hunderbein. De belegeringstroepen waren zowel uit
het leger van Eugenius als uit dat van Marlborough afkomstig;
aan nationale Hollandse infanterie waren slechts enkele bataljons
ingedeeld, welke niet in de slag waren geweest x).
Wegens de vele uit de slag voortvloeiende werkzaamheden,
waaronder vooral het vervoer van de gewonden te rekenen, werd
het niet voor de 20e September eer de volledige insluiting plaats
had. Tot geluk voor de verdedigers gelukte het nog juist in de nacht
van de 18e op de 19e aan de chevalier de Livry enige Franse infan
terie, 700 man sterk, aan de bezetting toe te voegen; een uiterst
welkome en dringend nodige versterking. Denkt men aan de ver
rassende snelheid, waarmee de insluiting van Doornik had plaats
gehad, waar verscheidene dergelijke pogingen schipbreuk leden,
dan dringt zich de vraag op, of de geallieerde legerhoofden, die met
de zwakheid van het garnizoen bekend waren, in deze niet meer
voortvarendheid hadden kunnen betrachten. Te meer daar zij reeds
met een groot leger in de onmiddellijke nabijheid lagen.
Hoe het zij, de 2oe en 2 ie betrok het insluitingsleger zijn posities.
De prins vestigde zijn hoofdkwartier te Ciply, ten Zuiden van de
stad, ongeveer tegenover de poort van Bertamont; Randwijk en
Hooft in de abdij van Belian, Goslinga en Vegelin niet ver van
daar, te Nouvelle. Tegelijkertijd verplaatsten Marlborough en
Eugenius hun legers zodanig, dat zij het terrein besloegen tussen
de Haine en de Trouille, front makende naar het Franse kamp bij
Quesnoy. Eugenius' kamp strekte zich uit van Jemappe tot Noir-
chin, dat van Marlborough van hier tot Villers Messirnicol aan
de boven-Trouille. Wegens de aanwezigheid der beide dekkings
legers werd het opwerpen van een circumvallatielinie overbodig
geachtalleen het geïsoleerd liggende detachement te Ghelin
£4-8
Kaarten bij Rousset en Fricx. Bij laatstgenoemde ook de bataljons en eskadrons van het inslui
tingsleger.